Taalnormering van het Nederlands
TAALGEBRUIK: taalgebruikers spreken en schrijven in een bepaalde
taalgemeenschap
TAALVARIATIE: == boodschap op =/= manieren (vooral regionaal dialecten)
TAALATTITUDES: houding tov soort taalgebruik (dit is een MENING)
TAALIDEOLOGIE: ideeën over taal
voortdurende interactie tussen (GEBRUIK+VARIATIE) en (ATTITUDES +
IDEOLOGIE)
°Manier waarop je spreekt zegt veel over wie je bent en wat je wilt, etc.
(vergelijkbaar met kledij)
°Passen taal aan adhv context (ook vergelijkbaar met kledij) meerdere
identiteiten
,TAALBELEID: richting/regel om op te volgen (bv. standaardtaal praten in de les)
TAALNORMEN: wat is correct Nederlands?
Hoofdstuk 1
TYPES TAALVARIATIES:
1. Microperspectivische indeling (adhv het deel v/h taalsysteem waar het
plaatsvindt)
2. Macroperspectivische indeling (adhv het soort groep)
MICROPERSPECTIVISTISCHE INDELING:
Uitspraak: monoftongische uitspraak (éénklank) VL
diftongische uitspraak (tweeklank) NL
vb. ‘zee’
Lexicaal (onomasiologisch): CONCEPT VORM (fiets, rijwiel, velo, bike,
tweewieler)
‘welke vormen zijn er om een bepaald concept uit te drukken?’
Lexicaal (semasiologisch): VORM CONCEPT
weerhouden = selecteren (VL) ; weerhouden = weigeren (NL)
Pragmatisch (situatie!): ‘houdoe!’ (NL, regiolect) vs ‘salukes!’ (VL)
, Syntactisch (zinsbouw!): doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep
Ik zou er niet te veel over willen nadenken (NL en VL)
Ik zou er niet te veel willen over nadenken (VL)
PARADIGMATISCHE VARIATIES: keuze die jij uit lijst van mogelijkheden maakt)
SYNTAGMATISCHE VARIATIE: manier waarop woorden i/e zin gecombineerd
worden
MACROPERSPECTIVISCHE INDELING:
Geografische variatie: taalgebruik varieert naargelang v/d regio (dialecten,
regiolecten, natiolecten; dorp – streek – land)
Sociale variatie: taalgebruik varieert naargelang v/d sociale groep waartoe
je behoort (sociolect, etnolect – ethnische roots)
Situationele variatie (of registervariatie): taalgebruik varieert naargelang
v/d situatie waarin je je bevindt (plots beleefder praten)
Diachrone variatie: taalgebruik varieert naargelang v/d periode
(middelnederlands – ST)
Individuele variatie: taalgebruik kan individueel variëren (idiolect)
TAALVARIATEN = taalelementen (klanken, woorden, constructies) == functie
(voorbeelden MICRO)
TAALVARIËTEIT = alle typerende taalvarianten v/e bepaalde groep (bv straattaal)
(voorbeelden MACRO)
REDEN VOOR TAALVARIATIE
Taalvariatie lijkt ONECONOMISCH (= je hebt meer taalmiddelen dan nodig om
een bepaald idee uit te drukken – en dat kan spraakverwarring in de hand
werken)
MAAR
Taal is niet enkel een communicatiemiddel ook uitdrukking sociale identiteit:
Wie we willen zijn
Hoe we gezien willen worden
Groep waartoe we willen
behoren
IDENTITEIT (heeft taalvariëteiten nodig!):
, Contextgebonden (trouw vs dag thuis vs school)
Meervoudig (chiroleider, student, etc)
‘the result of contrastive self-identification’ het wij-zij-gevoel (je wijst
anderen groepen af, wilt er niet toe behoren; is alleen omdat er andere
groepen bestaan BV. Gothic)
PROBLEEM: verschillende groepen moeten communiceren
OPLOSSING: STANDAARDTAAL (=variëteit onder de variëteiten; heeft een hoger
niveau dan andere variëteiten omdat ze communicatie mogelijk maakt op een
grotere schaal)
STANDAARDTAAL
Doel? Groepoverschrijdende (bovengewestelijke) comm. mogelijk maken
Ontstaan? Op basis v/h prestigieuze sociolect v/e bepaalde
maatschappelijke elite
Eigenschappen?
Genormeerde variëteit (expliciete beregeling = nodig minder snel
veranderlijk)
Aangeleerd op school
Gecodificeerde variëteit (woordenboeken, grammatica’s)
Als norm fungeren (strikt onderscheid tussen goed en fout)
CONCLUSIE:
Hét Nederlands bestaat niet; er zijn verschillende soorten Nederlands, die in
min of meerdere mate van elkaar verschillen (= taalvariatie).
Er zijn taalverschillen op verschillende niveaus (uitspraak, lexicaal,
grammaticaal): die taalverschillen noemen we ook wel taalvarianten.
Alle typerende taalvarianten van een bepaalde groep vormen samen een
taalvariëteit. Mogelijke groepen zijn mensen die in hetzelfde dorp wonen (een
dialect is een taalvariëteit) of in dezelfde streek (een regiolect is een
taalvariëteit); mensen met dezelfde etnische achtergrond (een etnolect is een
taalvariëteit); enz.
TAALGEBRUIK: taalgebruikers spreken en schrijven in een bepaalde
taalgemeenschap
TAALVARIATIE: == boodschap op =/= manieren (vooral regionaal dialecten)
TAALATTITUDES: houding tov soort taalgebruik (dit is een MENING)
TAALIDEOLOGIE: ideeën over taal
voortdurende interactie tussen (GEBRUIK+VARIATIE) en (ATTITUDES +
IDEOLOGIE)
°Manier waarop je spreekt zegt veel over wie je bent en wat je wilt, etc.
(vergelijkbaar met kledij)
°Passen taal aan adhv context (ook vergelijkbaar met kledij) meerdere
identiteiten
,TAALBELEID: richting/regel om op te volgen (bv. standaardtaal praten in de les)
TAALNORMEN: wat is correct Nederlands?
Hoofdstuk 1
TYPES TAALVARIATIES:
1. Microperspectivische indeling (adhv het deel v/h taalsysteem waar het
plaatsvindt)
2. Macroperspectivische indeling (adhv het soort groep)
MICROPERSPECTIVISTISCHE INDELING:
Uitspraak: monoftongische uitspraak (éénklank) VL
diftongische uitspraak (tweeklank) NL
vb. ‘zee’
Lexicaal (onomasiologisch): CONCEPT VORM (fiets, rijwiel, velo, bike,
tweewieler)
‘welke vormen zijn er om een bepaald concept uit te drukken?’
Lexicaal (semasiologisch): VORM CONCEPT
weerhouden = selecteren (VL) ; weerhouden = weigeren (NL)
Pragmatisch (situatie!): ‘houdoe!’ (NL, regiolect) vs ‘salukes!’ (VL)
, Syntactisch (zinsbouw!): doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep
Ik zou er niet te veel over willen nadenken (NL en VL)
Ik zou er niet te veel willen over nadenken (VL)
PARADIGMATISCHE VARIATIES: keuze die jij uit lijst van mogelijkheden maakt)
SYNTAGMATISCHE VARIATIE: manier waarop woorden i/e zin gecombineerd
worden
MACROPERSPECTIVISCHE INDELING:
Geografische variatie: taalgebruik varieert naargelang v/d regio (dialecten,
regiolecten, natiolecten; dorp – streek – land)
Sociale variatie: taalgebruik varieert naargelang v/d sociale groep waartoe
je behoort (sociolect, etnolect – ethnische roots)
Situationele variatie (of registervariatie): taalgebruik varieert naargelang
v/d situatie waarin je je bevindt (plots beleefder praten)
Diachrone variatie: taalgebruik varieert naargelang v/d periode
(middelnederlands – ST)
Individuele variatie: taalgebruik kan individueel variëren (idiolect)
TAALVARIATEN = taalelementen (klanken, woorden, constructies) == functie
(voorbeelden MICRO)
TAALVARIËTEIT = alle typerende taalvarianten v/e bepaalde groep (bv straattaal)
(voorbeelden MACRO)
REDEN VOOR TAALVARIATIE
Taalvariatie lijkt ONECONOMISCH (= je hebt meer taalmiddelen dan nodig om
een bepaald idee uit te drukken – en dat kan spraakverwarring in de hand
werken)
MAAR
Taal is niet enkel een communicatiemiddel ook uitdrukking sociale identiteit:
Wie we willen zijn
Hoe we gezien willen worden
Groep waartoe we willen
behoren
IDENTITEIT (heeft taalvariëteiten nodig!):
, Contextgebonden (trouw vs dag thuis vs school)
Meervoudig (chiroleider, student, etc)
‘the result of contrastive self-identification’ het wij-zij-gevoel (je wijst
anderen groepen af, wilt er niet toe behoren; is alleen omdat er andere
groepen bestaan BV. Gothic)
PROBLEEM: verschillende groepen moeten communiceren
OPLOSSING: STANDAARDTAAL (=variëteit onder de variëteiten; heeft een hoger
niveau dan andere variëteiten omdat ze communicatie mogelijk maakt op een
grotere schaal)
STANDAARDTAAL
Doel? Groepoverschrijdende (bovengewestelijke) comm. mogelijk maken
Ontstaan? Op basis v/h prestigieuze sociolect v/e bepaalde
maatschappelijke elite
Eigenschappen?
Genormeerde variëteit (expliciete beregeling = nodig minder snel
veranderlijk)
Aangeleerd op school
Gecodificeerde variëteit (woordenboeken, grammatica’s)
Als norm fungeren (strikt onderscheid tussen goed en fout)
CONCLUSIE:
Hét Nederlands bestaat niet; er zijn verschillende soorten Nederlands, die in
min of meerdere mate van elkaar verschillen (= taalvariatie).
Er zijn taalverschillen op verschillende niveaus (uitspraak, lexicaal,
grammaticaal): die taalverschillen noemen we ook wel taalvarianten.
Alle typerende taalvarianten van een bepaalde groep vormen samen een
taalvariëteit. Mogelijke groepen zijn mensen die in hetzelfde dorp wonen (een
dialect is een taalvariëteit) of in dezelfde streek (een regiolect is een
taalvariëteit); mensen met dezelfde etnische achtergrond (een etnolect is een
taalvariëteit); enz.