hoofdstuk 2: cellulaire fylogenese: evolutie over lange periode van een cel.
hoe zijn de zenuwcellen er gekomen?
2.1: ontstaan vh leven
bp → before present (data niet kennen)
ontstaan heelal → ° zonnestelsel → ° oceanen en gesteente op aarde → ° leven
alles begon met de oer microben, micro organismen waren in staat om zichzelf te
vermenigvuldigen/zelfreplicerend te zijn.
→ hadden zo een ingebouwd mechanisme om van 1 naar meer te gaan
→ ze waren in staat om de soort te behouden (soortbehoud) + strijd om zichzelf in leven te houden
(zelfbehoud)
heel belangrijk: een complexe moleculen die in staat is om zichzelf te delen in functie van zichzelf en de soort
→ ontstaan van levensvormen.
2.3 de cel als morfologische en functionele eenheid van leven:
op zekere moment zie je in die moleculaire substanties de vorming van een
membraan (omhulsel)
het omhulsel is de afscheiding tss een intracellulaire binnen (endogeen) en
extracellulaire buitenwereld (exogeen). (heel belangrijke stap in de evolutie.)
Natuurlijk krijg je indringers → substanties die binnen willen geraken, de cel moet zich gaan verdedigen.
→ die cel gaat werken aan zelfbehoud en soortbehoud.
Je ziet de cellen iets doen, die bewegen.
2.5 evolutie als basis van eenheid in diversiteit prent spiraal (niet kennen)
→ veel levensvormen voor de mens.
2.6 organisatie van een eukaryote cel:
het is begonnen met een cel en krijgt een omhulsel, bepaalde cellen kregen ook een celkern, organellen,...
→ de cel ziet er complexer uit.
2.7 structuur en functie vd celmembraan:
cel begint dingen te doen.
celmembraan bestaat uit eiwitpartikels → punt is dat er stoffen van binnen naar buiten kunnen en
omgekeerd
hoe zijn de zenuwcellen er gekomen?
2.1: ontstaan vh leven
bp → before present (data niet kennen)
ontstaan heelal → ° zonnestelsel → ° oceanen en gesteente op aarde → ° leven
alles begon met de oer microben, micro organismen waren in staat om zichzelf te
vermenigvuldigen/zelfreplicerend te zijn.
→ hadden zo een ingebouwd mechanisme om van 1 naar meer te gaan
→ ze waren in staat om de soort te behouden (soortbehoud) + strijd om zichzelf in leven te houden
(zelfbehoud)
heel belangrijk: een complexe moleculen die in staat is om zichzelf te delen in functie van zichzelf en de soort
→ ontstaan van levensvormen.
2.3 de cel als morfologische en functionele eenheid van leven:
op zekere moment zie je in die moleculaire substanties de vorming van een
membraan (omhulsel)
het omhulsel is de afscheiding tss een intracellulaire binnen (endogeen) en
extracellulaire buitenwereld (exogeen). (heel belangrijke stap in de evolutie.)
Natuurlijk krijg je indringers → substanties die binnen willen geraken, de cel moet zich gaan verdedigen.
→ die cel gaat werken aan zelfbehoud en soortbehoud.
Je ziet de cellen iets doen, die bewegen.
2.5 evolutie als basis van eenheid in diversiteit prent spiraal (niet kennen)
→ veel levensvormen voor de mens.
2.6 organisatie van een eukaryote cel:
het is begonnen met een cel en krijgt een omhulsel, bepaalde cellen kregen ook een celkern, organellen,...
→ de cel ziet er complexer uit.
2.7 structuur en functie vd celmembraan:
cel begint dingen te doen.
celmembraan bestaat uit eiwitpartikels → punt is dat er stoffen van binnen naar buiten kunnen en
omgekeerd