Hoofdstuk 4: Gezinspedagogiek.
1. Wat is een gezin?
1.1. Gezinnen en families.
Gezin = elke leefgemeenschap die als dusdanig wordt erkend en/of wordt ervaren.
Subjectief – verschillende betekenissen: functionele betekenis, affectief of koesterend…
≠ familie: uitgebreide gezin (tantes, nonkels, grootouders…)
1.2. Gezin in verandering.
Soort gezin Kenmerk
Pre-industriële gezin (extended families) Functionele relaties kind = werkkracht
Verschillende generaties bij elkaar
Praktisch nut en economisch belang
Moderne gezin (kerngezin) Industriële revolutie
Ook emotionele en affectieve relaties
Kind-zijn: belang van opvoeding
Traditionele gezinsrollen
Postmodern gezin Gelijkwaardigheid en overleg
Plichten en rechten
Belang van ontplooiing van elk gezinslid
Veranderende gezinsrollen en diverse gezinssamenstellingen
2. Het gezin als systeem.
Structuur = de rollen, gewoonten, waarden en normen
Zorgen voor voorspelbaarheid en duidelijkheid
Geheel = meer dan som van de delen: eigen ontwikkelingsgeschiedenis
1
, 2.1. Open en gesloten gezinnen.
Doorlaatbaarheid = de relaties die het gezin onderhoudt met de buitenwereld.
Open gezinnen = gezinnen waarbij de grenzen tussen hen en de buitenwereld doorlaatbaar zijn. Er
komen geregeld mensen op bezoek, andere kinderen blijven logeren. Het gezin staat open voor
invloed van omgevingsfactoren.
Valkuil: geen geborgenheid
Gesloten gezinnen = meer geïsoleerde gezinnen hebben enkel genoeg aan eigen gezin. De waarden
en normen die ze hanteren kunnen erg verschillen van deze van hun omgeving. De socialisering kan
dan problematisch verlopen.
Valkuil: isolatie
Evenwicht zoeken!
2.2. Harmonieuze gezinnen.
Harmonieus = er heerst samenhorigheid en een goede verstandhouding, stabiel en zonder
‘uitschieters’, toch is er voldoende ruimte voor het individu.
Rolpatronen en taakverdeling
Samenhorigheid – ‘wij-gevoel’
Helpen elkaar, staan open voor elkaar
…
Kluwengezin = wanneer een harmonieus gezin doorslaat in samenhorigheid, kan dat aanleiding
geven tot een gebrek aan autonomie van de kinderen en dus een beperking zijn van de
zelfstandigheid.
Loszandgezin = wanneer een harmonieus gezin getypeerd wordt door een gebrek aan onderlinge
binding en dit doorslaat, waardoor de gezinsleden nog nauwelijks op elkaar betrokken zijn. Er heerst
weinig cohesie en een hoge mate autonomie.
3. Rolpatronen binnen het gezin.
Sociale rol = een geheel van min of meer bindende verwachtingen ten aanzien van het gedrag van
een persoon in een bepaalde positie.
3.1. Rol van vader.
Vroeger:
Kostwinner
Berispende figuur
Kentering: nieuw soort vaderschap:
Bijdrage leveren aan huishouden en opvoeding
Onvoldoende zelfvertrouwen in nieuwe rol
2
1. Wat is een gezin?
1.1. Gezinnen en families.
Gezin = elke leefgemeenschap die als dusdanig wordt erkend en/of wordt ervaren.
Subjectief – verschillende betekenissen: functionele betekenis, affectief of koesterend…
≠ familie: uitgebreide gezin (tantes, nonkels, grootouders…)
1.2. Gezin in verandering.
Soort gezin Kenmerk
Pre-industriële gezin (extended families) Functionele relaties kind = werkkracht
Verschillende generaties bij elkaar
Praktisch nut en economisch belang
Moderne gezin (kerngezin) Industriële revolutie
Ook emotionele en affectieve relaties
Kind-zijn: belang van opvoeding
Traditionele gezinsrollen
Postmodern gezin Gelijkwaardigheid en overleg
Plichten en rechten
Belang van ontplooiing van elk gezinslid
Veranderende gezinsrollen en diverse gezinssamenstellingen
2. Het gezin als systeem.
Structuur = de rollen, gewoonten, waarden en normen
Zorgen voor voorspelbaarheid en duidelijkheid
Geheel = meer dan som van de delen: eigen ontwikkelingsgeschiedenis
1
, 2.1. Open en gesloten gezinnen.
Doorlaatbaarheid = de relaties die het gezin onderhoudt met de buitenwereld.
Open gezinnen = gezinnen waarbij de grenzen tussen hen en de buitenwereld doorlaatbaar zijn. Er
komen geregeld mensen op bezoek, andere kinderen blijven logeren. Het gezin staat open voor
invloed van omgevingsfactoren.
Valkuil: geen geborgenheid
Gesloten gezinnen = meer geïsoleerde gezinnen hebben enkel genoeg aan eigen gezin. De waarden
en normen die ze hanteren kunnen erg verschillen van deze van hun omgeving. De socialisering kan
dan problematisch verlopen.
Valkuil: isolatie
Evenwicht zoeken!
2.2. Harmonieuze gezinnen.
Harmonieus = er heerst samenhorigheid en een goede verstandhouding, stabiel en zonder
‘uitschieters’, toch is er voldoende ruimte voor het individu.
Rolpatronen en taakverdeling
Samenhorigheid – ‘wij-gevoel’
Helpen elkaar, staan open voor elkaar
…
Kluwengezin = wanneer een harmonieus gezin doorslaat in samenhorigheid, kan dat aanleiding
geven tot een gebrek aan autonomie van de kinderen en dus een beperking zijn van de
zelfstandigheid.
Loszandgezin = wanneer een harmonieus gezin getypeerd wordt door een gebrek aan onderlinge
binding en dit doorslaat, waardoor de gezinsleden nog nauwelijks op elkaar betrokken zijn. Er heerst
weinig cohesie en een hoge mate autonomie.
3. Rolpatronen binnen het gezin.
Sociale rol = een geheel van min of meer bindende verwachtingen ten aanzien van het gedrag van
een persoon in een bepaalde positie.
3.1. Rol van vader.
Vroeger:
Kostwinner
Berispende figuur
Kentering: nieuw soort vaderschap:
Bijdrage leveren aan huishouden en opvoeding
Onvoldoende zelfvertrouwen in nieuwe rol
2