1 Hoofstuk 0
Waarom bewegen we ?
• Overleven
• Voortplanting
je gaat enkel bewegen wanneer je er iets voor terug krijgt.
1.1.1 Skelet bestaat uit 3 niveaus
1. schedel
• Stabiele structuur
• Beschermen
• Gesloten structuur
• Centrale zenuwstelsel
2. borstkas
• Half open
• Bescherming hart en longen
3. buik
• Mobiliteit
• Open structuur
• Organen
• Open voor zwangerschap
Hoe meer bescherming nodig hoe stabieler de botstructuur.
Schedel kan niet open en dicht gaan zoals de borstkast. Vroeger kropen mensen als je skelet
omdraait is dit wel toe en beschermd.
1.1.2 3 soorten weefsels:
1. botten
2. spieren
3. ligamenten
• Anatomie: = deel van biologie en bestudeerd leven naar zijn vorm.
• Fysiologie: studie van de functies en hun regeling
• Biochemie: studie dat zich bezighoudt met de chemische processen.
• Morfologie: studie van de vormen
DOEL anatomie
Kennis van de structuur van de levende mens te bekomen en toe te passen.
,1.2 LATIJNSE BENAMINGEN:
De structuren:
Tendo Pees
Musculus Spier
Ligamentum Gewrichtsbang
Capsula Kapsel van de gewrichten
Bursa Beurs, slijmbeurs
OS Bot
Organen
Arteria Slagader
Vena Ader
Nervus zenuw
Beenderen
Caput Kop
Collum Hals
Crista Kam, spitse rand
Eminentia Verhevenheid
Facies Vlak, zijde
Foramen Opening, gat
Fossa Grote, afgeronde indieping
Fovea Lichte indieping
Hiatus Brede opening
Lamina Plat, beenlamel
Margo Rand, boord
Meatus Doorgang
Processus Uitsteeksel
Sinus Holte, drainageplaats voor het bloed uit de
hersenen
Spina Door, uitsteeksel
Sulcus Groeve
Zuber Knobbel
Tuberculum Kleine knobbel
Tuberositas Zone met ruwe verhevenheid
“Sulcus tendinis musculis hallucis flexoris longus”
= de groef waar de pees ligt die er voor zorgt dat de teen krult
waar ga je deze groeven zoeken? Aan de zool, want hij krult de teen naar beneden
aan de binnenkant, aan de kant van de grote teen.
probeer de term te ontleden om hem te begrijpen.
,1.2.1 Assen
3 hoofdassen:
1. craniocaudale as – verticale as – longitudinale as (cranium = schedel, cauda =
staart)
o loodrecht op het transversale vlak.
o Beweging: endorotatie naar binnen
o exorotatienaar buiten
2. dorsoventrale as - sagittale as (van venter naar dorsum, van buik naar rug)
o As die loodrecht op u af komt, loopt van voor naar achter.
o Staat loodrecht op het frontale vlak.
o Beweging: abductie van het lichaam weg
o adductienaar het lichaam toe
3. laterolaterale as – transversale as - frontale (van links naar rechts, hand tot
hand)
o loodrecht op sagittale vlak.
o Beweging: flexie plooien
o extensie strekken
Twee assen bepalen een vlak
1. Frontale vlak – coronaal vlak
crandocaudale + laterrolaterale as
voorkant – achterkant lichaam
loopt van zij naar zij, verdeelt het lichaam en een voorste en
achterste helft.
1) Transversale vlak
laterolaterale + dorsoventrale as
boven – onderkant lichaam
horizontaal vlak evenwijdig aan de grond, verdeelt het lichaam in een onder- en bovenkant.
2) Parasagitale vlak – mediaan of saggitaal vlak
craniocaudale + dorsoventrale as
linker-rechterkant lichaal
komt loodrecht op u af, verdeelt het lichaam in een linker- en rechterhelft.
3) 4. medio – saggitaal vlak
= wanneer je ment geometrisch en symmetrisch perfect in het midden deelt
bestaat niet want mens ≠ symmetrisch!
, Vb. Salto = langs laterolaterale as
Vb. Buigen & strekken knie= laterolateraal in kniegewricht
Vb. Been open en toe doen naast u lichaam = dorsoventraal in heupgewrricht
1.2.2 Termen
• Mediaal: meer naar de binnenzijde Lateraal: meer naar de buitenzijde
• Craniaal: meer naar de schedel Caudaal: meer naar het voeteinde
• Ventraal: dichter bij de buikzijde Dorsaal: dichter bij de rugzijde
• Proximaal: dichter bij de romp Distaal: meer naar de extremiteiten van het
lichaam
Oriëntatie termen wanneer men elementen wil lokaliseren in de verschillende vlakken
1. Parasagitale vlakken:
Medialis – internus (naar het midden toe) vs. Lateralis – externus (van het midden weg)
2. frontale vlakken
ventralis of anterior vs. Dorsalis of posterior
3. transversal vlakken
cranalis of superior vs. Caudalis of inferior