Inhoudsopgave : Algemene Psychologie
1 Kennismaking met de psychologie ................................................................. 3
1.1 Definitie van psychologie ........................................................................3
1.2 Wetenschappelijke psychologie en intuïtieve mensenkennis...........................3
1.2.1 Verschillen in de verzameling van gegevens .........................................3
1.2.2 Verschillen in het zoeken naar samenhang...........................................4
1.3 Geschiedenis van de psychologie ..............................................................8
1.3.1 De verre voorgeschiedenis ................................................................8
1.3.2 De meer directe voorgeschiedenis ......................................................8
1.3.3 De psychologie als wetenschap van het bewustzijn................................9
1.3.4 De behavioristische revolutie ........................................................... 10
1.3.5 Nieuwe klemtonen in Europa ........................................................... 10
1.3.6 Amerika en de herontdekking van het innerlijke ................................. 11
1.3.7 Hedendaagse stromingen in de psychologie ....................................... 12
2 Het zenuwstelsel .......................................................................................... 16
2.1 De bouwstenen van het zenuwstelsel ...................................................... 16
2.1.1 Structuur van de neuronen ............................................................. 16
2.1.2 De signaalgeleiding ....................................................................... 16
2.2 Structuur van het zenuwstelsel .............................................................. 19
2.2.1 Het zenuwstelsel in zijn geheel ........................................................ 19
2.2.2 Verdere indeling van de hersenen .................................................... 20
2.3 Functionele gebieden op de cerebrale cortex ............................................ 23
2.3.1 Soorten cortexgebieden ................................................................. 25
2.3.2 Primaire zones .............................................................................. 25
2.3.3 Associatiezones ............................................................................ 17
2.3.4 Hemisfeerspecialisatie .................................................................... 18
3 De waarneming ............................................................................................ 30
3.1 Het waarnemingsproces in vogelvlucht .................................................... 30
3.1.1 De lange weg van prikkel tot waarneming ......................................... 30
3.1.2 Drie psychologische activiteiten ....................................................... 31
3.2 Waarnemen is selecteren ...................................................................... 31
3.2.1 De verschillende zintuigen .............................................................. 32
3.2.2 Het waarneembare spectrum .......................................................... 33
3.2.3 De minimumintensiteit van de prikkels .............................................. 33
3.2.4 De differentiële gevoeligheid ........................................................... 34
3.2.5 De selectieve aandacht .................................................................. 34
3.3 Waarnemen is structureren ................................................................... 35
3.3.1 Figuur en achtergrond .................................................................... 35
3.3.2 Structureringsfactoren ................................................................... 35
3.3.3 Herkennen van gestalten ................................................................ 38
3.3.4 Waarnemingsconstanties ................................................................ 38
3.3.5 Waarnemingsillusies ...................................................................... 40
3.3.6 Culturele verschillen in het structureringsproces ................................. 41
3.4 Waarnemen is interpreteren .................................................................. 41
3.4.1 De rol van vroegere ervaringen ....................................................... 41
3.4.2 De dynamisch-affectieve ingesteldheid .............................................. 41
3.4.3 Invloed vanuit de bredere situatie .................................................... 42
1
,4 Het geheugen ............................................................................................... 43
4.1 De vele betekenissen van het woord ‘geheugen’ ........................................ 43
4.1.1 Automatische en bewuste nawerking van geheugeninhouden ................ 43
4.1.2 Verschillen in tijdsduur en capaciteit ................................................. 44
4.2 De inprenting ...................................................................................... 48
4.2.1 Structurering van het materiaal ....................................................... 49
4.2.2 Passende cues of ophaalaanwijzingen ............................................... 49
4.3 De latentieperiode ............................................................................... 50
4.3.1 Beschrijving van het vergeetproces .................................................. 50
4.3.2 Waardoor vergeten we? ................................................................. 53
4.4 De reproductie .................................................................................... 54
4.4.1 Het oproepen van herinneringen ...................................................... 54
4.4.2 Geheugenvervormingen ................................................................. 55
5 Leerprocessen .............................................................................................. 56
5.1 Soorten leerpocessen ........................................................................... 56
5.2 Klassieke conditionering........................................................................ 56
5.2.1 Het eigenlijke conditioneringsproces ................................................. 56
5.2.2 Bijkomende processen ................................................................... 56
5.2.3 Een cognitieve interpretatie van klassieke conditionering ...................... 58
5.2.4 Toepassingen van klassieke condtionering ......................................... 59
5.3 Operante conditionering........................................................................ 60
5.3.1 Leren door gissen en missen ........................................................... 60
5.3.2 Een cognitieve interpretatie van operant leren .................................... 60
5.3.3 Operante conditioneringsmechanismen ............................................. 62
5.3.4 Toepassingen van operante conditionering ......................................... 65
5.4 Modeling ............................................................................................ 66
5.5 Priming .............................................................................................. 66
8 Emoties ......................................................................................................... 67
8.1 De plaats van emoties in het gedrag ....................................................... 67
8.1.1 Emoties, gevoelens en stemmingen .................................................. 67
8.1.2 Op het snijpunt tussen cognitie en motivatie ...................................... 68
8.2 Autonome lichaamsveranderingen bij emoties .......................................... 68
8.2.1 De belangrijkste lichaamsveranderingen............................................ 68
8.2.2 Biologisch nut van autonome lichaamsveranderingen........................... 69
8.3 De psychologische aspecten van emoties ................................................. 70
8.3.1 Het belevingsaspect van emoties ..................................................... 70
8.3.2 Expressie van emoties ................................................................... 71
8.4 Theorieën over emoties ........................................................................ 71
8.4.1 De perifere en centrale theorie van de emoties ................................... 71
8.4.2 Cognitieve theorieën ...................................................................... 72
2
,1 Kennismaking met de psychologie
Definitie van psychologie
= wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale activiteiten van het
individu
DOEL: verklaringen zoeken voor het gedrag van mensen in de mens zelf of in de
omgevingsfactoren
Psychologie biologie of sociologie
• Onderscheid met biologie → verklaringen in de biologische processen
• Onderscheid met sociologie →verklaringen in de maatschappelijke invloeden
Wetenschappelijke psychologie en intuïtieve mensenkennis
Intuïtieve mensenkennis (= gezond verstand)
= alle inzichten die we opdoen uit onze eigen ervaringen
DOEL: ontdekken hoe gebeurtenissen onderling samenhangen
→ voorspelle/vatten
→ Gebruik in onze dagelijkse omgang met mensen
→ Denken hier niet over na
1.1.1 Verschillen in de verzameling van gegevens
Intuïtieve mensenkennis: Wetenschappelijke psychologie
Toevallig Objectief
Subjectief Systematisch (verzamelen)
Alledaags leven Gecontroleerde situaties
Objectieve vaststellingen
• Moeten herhaald kunnen worden
• Moeten gecontroleerd kunnen worden
= OBJECTIVITEITSBEGINSEL
• Sommige gegevens niet mogelijk te meten (vb. agressiviteit)
→ mate van overeenkomst tussen verschillende waarnemers
= INTERSUBJECTIVITEIT
PROBLEEM:
→ in de psychologie minder evident om hiervoor instrumenten te gebruiken
3
, Technieken die door psychologen worden gebruikt:
1. Natuurlijke observatie:
• Iemand laten observeren of iemand in slaapt valt in de aula →
observeren van de buitenkant
2. Participerende observatie
• Tussen de studenten gaan zitten om te kijken welke technieken
werken
3. Ongestructureerd interview
• Babbel doen met iemand → oude mensen die smartphones
beoordelen
• Voordeel: informatie die bij gestructureerd interview mss niet naar
boven zou komen
4. Gestructureerd interview
• Op voorhand de vragen weten die je gaat stellen → resultaten
makkelijker kunnen vergelijken → makkelijker rapport opstellen
5. Vragenlijsten
• Grote groepen bevragen → stellingen eens/oneens
6. Gebruik van databanken
• Anoniemen manier → gegevens over verdelingen van studenten, …
• Beeld vormen van groep adhv gegevens uit een databank
7. Fysiologische metingen
• Iemand krijgt stress → meten
• Hormonen, bloedafnames,…
8. Psychologische tests
• Onderzoek gebeurd → bepaalde kenmerken meten
• Voorbeeld: persoonlijkheidstesten,…
Systematische observaties
(baseren ons op observaties die ons het meeste zijn opgevallen/bijgebleven)
= representatitiviteit, toevallige steekproef
In gecontroleerde situaties
= geen storende factoren, vaak laboratoriumomstandigheden
1.1.2 Verschillen in het zoeken naar samenhang
Intuïtief
• Oppervlakkig
• één keer voorkomen voldoende om verband te zien
• éénvoudig
• niet gecontroleerd
Wetenschappelijk
• methodisch onderzoek
• diepere verklaring
• inkaderen in een bredere theorie → diepere verklaring
• empirische (= herhaaldelijk) toetsing
4
1 Kennismaking met de psychologie ................................................................. 3
1.1 Definitie van psychologie ........................................................................3
1.2 Wetenschappelijke psychologie en intuïtieve mensenkennis...........................3
1.2.1 Verschillen in de verzameling van gegevens .........................................3
1.2.2 Verschillen in het zoeken naar samenhang...........................................4
1.3 Geschiedenis van de psychologie ..............................................................8
1.3.1 De verre voorgeschiedenis ................................................................8
1.3.2 De meer directe voorgeschiedenis ......................................................8
1.3.3 De psychologie als wetenschap van het bewustzijn................................9
1.3.4 De behavioristische revolutie ........................................................... 10
1.3.5 Nieuwe klemtonen in Europa ........................................................... 10
1.3.6 Amerika en de herontdekking van het innerlijke ................................. 11
1.3.7 Hedendaagse stromingen in de psychologie ....................................... 12
2 Het zenuwstelsel .......................................................................................... 16
2.1 De bouwstenen van het zenuwstelsel ...................................................... 16
2.1.1 Structuur van de neuronen ............................................................. 16
2.1.2 De signaalgeleiding ....................................................................... 16
2.2 Structuur van het zenuwstelsel .............................................................. 19
2.2.1 Het zenuwstelsel in zijn geheel ........................................................ 19
2.2.2 Verdere indeling van de hersenen .................................................... 20
2.3 Functionele gebieden op de cerebrale cortex ............................................ 23
2.3.1 Soorten cortexgebieden ................................................................. 25
2.3.2 Primaire zones .............................................................................. 25
2.3.3 Associatiezones ............................................................................ 17
2.3.4 Hemisfeerspecialisatie .................................................................... 18
3 De waarneming ............................................................................................ 30
3.1 Het waarnemingsproces in vogelvlucht .................................................... 30
3.1.1 De lange weg van prikkel tot waarneming ......................................... 30
3.1.2 Drie psychologische activiteiten ....................................................... 31
3.2 Waarnemen is selecteren ...................................................................... 31
3.2.1 De verschillende zintuigen .............................................................. 32
3.2.2 Het waarneembare spectrum .......................................................... 33
3.2.3 De minimumintensiteit van de prikkels .............................................. 33
3.2.4 De differentiële gevoeligheid ........................................................... 34
3.2.5 De selectieve aandacht .................................................................. 34
3.3 Waarnemen is structureren ................................................................... 35
3.3.1 Figuur en achtergrond .................................................................... 35
3.3.2 Structureringsfactoren ................................................................... 35
3.3.3 Herkennen van gestalten ................................................................ 38
3.3.4 Waarnemingsconstanties ................................................................ 38
3.3.5 Waarnemingsillusies ...................................................................... 40
3.3.6 Culturele verschillen in het structureringsproces ................................. 41
3.4 Waarnemen is interpreteren .................................................................. 41
3.4.1 De rol van vroegere ervaringen ....................................................... 41
3.4.2 De dynamisch-affectieve ingesteldheid .............................................. 41
3.4.3 Invloed vanuit de bredere situatie .................................................... 42
1
,4 Het geheugen ............................................................................................... 43
4.1 De vele betekenissen van het woord ‘geheugen’ ........................................ 43
4.1.1 Automatische en bewuste nawerking van geheugeninhouden ................ 43
4.1.2 Verschillen in tijdsduur en capaciteit ................................................. 44
4.2 De inprenting ...................................................................................... 48
4.2.1 Structurering van het materiaal ....................................................... 49
4.2.2 Passende cues of ophaalaanwijzingen ............................................... 49
4.3 De latentieperiode ............................................................................... 50
4.3.1 Beschrijving van het vergeetproces .................................................. 50
4.3.2 Waardoor vergeten we? ................................................................. 53
4.4 De reproductie .................................................................................... 54
4.4.1 Het oproepen van herinneringen ...................................................... 54
4.4.2 Geheugenvervormingen ................................................................. 55
5 Leerprocessen .............................................................................................. 56
5.1 Soorten leerpocessen ........................................................................... 56
5.2 Klassieke conditionering........................................................................ 56
5.2.1 Het eigenlijke conditioneringsproces ................................................. 56
5.2.2 Bijkomende processen ................................................................... 56
5.2.3 Een cognitieve interpretatie van klassieke conditionering ...................... 58
5.2.4 Toepassingen van klassieke condtionering ......................................... 59
5.3 Operante conditionering........................................................................ 60
5.3.1 Leren door gissen en missen ........................................................... 60
5.3.2 Een cognitieve interpretatie van operant leren .................................... 60
5.3.3 Operante conditioneringsmechanismen ............................................. 62
5.3.4 Toepassingen van operante conditionering ......................................... 65
5.4 Modeling ............................................................................................ 66
5.5 Priming .............................................................................................. 66
8 Emoties ......................................................................................................... 67
8.1 De plaats van emoties in het gedrag ....................................................... 67
8.1.1 Emoties, gevoelens en stemmingen .................................................. 67
8.1.2 Op het snijpunt tussen cognitie en motivatie ...................................... 68
8.2 Autonome lichaamsveranderingen bij emoties .......................................... 68
8.2.1 De belangrijkste lichaamsveranderingen............................................ 68
8.2.2 Biologisch nut van autonome lichaamsveranderingen........................... 69
8.3 De psychologische aspecten van emoties ................................................. 70
8.3.1 Het belevingsaspect van emoties ..................................................... 70
8.3.2 Expressie van emoties ................................................................... 71
8.4 Theorieën over emoties ........................................................................ 71
8.4.1 De perifere en centrale theorie van de emoties ................................... 71
8.4.2 Cognitieve theorieën ...................................................................... 72
2
,1 Kennismaking met de psychologie
Definitie van psychologie
= wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale activiteiten van het
individu
DOEL: verklaringen zoeken voor het gedrag van mensen in de mens zelf of in de
omgevingsfactoren
Psychologie biologie of sociologie
• Onderscheid met biologie → verklaringen in de biologische processen
• Onderscheid met sociologie →verklaringen in de maatschappelijke invloeden
Wetenschappelijke psychologie en intuïtieve mensenkennis
Intuïtieve mensenkennis (= gezond verstand)
= alle inzichten die we opdoen uit onze eigen ervaringen
DOEL: ontdekken hoe gebeurtenissen onderling samenhangen
→ voorspelle/vatten
→ Gebruik in onze dagelijkse omgang met mensen
→ Denken hier niet over na
1.1.1 Verschillen in de verzameling van gegevens
Intuïtieve mensenkennis: Wetenschappelijke psychologie
Toevallig Objectief
Subjectief Systematisch (verzamelen)
Alledaags leven Gecontroleerde situaties
Objectieve vaststellingen
• Moeten herhaald kunnen worden
• Moeten gecontroleerd kunnen worden
= OBJECTIVITEITSBEGINSEL
• Sommige gegevens niet mogelijk te meten (vb. agressiviteit)
→ mate van overeenkomst tussen verschillende waarnemers
= INTERSUBJECTIVITEIT
PROBLEEM:
→ in de psychologie minder evident om hiervoor instrumenten te gebruiken
3
, Technieken die door psychologen worden gebruikt:
1. Natuurlijke observatie:
• Iemand laten observeren of iemand in slaapt valt in de aula →
observeren van de buitenkant
2. Participerende observatie
• Tussen de studenten gaan zitten om te kijken welke technieken
werken
3. Ongestructureerd interview
• Babbel doen met iemand → oude mensen die smartphones
beoordelen
• Voordeel: informatie die bij gestructureerd interview mss niet naar
boven zou komen
4. Gestructureerd interview
• Op voorhand de vragen weten die je gaat stellen → resultaten
makkelijker kunnen vergelijken → makkelijker rapport opstellen
5. Vragenlijsten
• Grote groepen bevragen → stellingen eens/oneens
6. Gebruik van databanken
• Anoniemen manier → gegevens over verdelingen van studenten, …
• Beeld vormen van groep adhv gegevens uit een databank
7. Fysiologische metingen
• Iemand krijgt stress → meten
• Hormonen, bloedafnames,…
8. Psychologische tests
• Onderzoek gebeurd → bepaalde kenmerken meten
• Voorbeeld: persoonlijkheidstesten,…
Systematische observaties
(baseren ons op observaties die ons het meeste zijn opgevallen/bijgebleven)
= representatitiviteit, toevallige steekproef
In gecontroleerde situaties
= geen storende factoren, vaak laboratoriumomstandigheden
1.1.2 Verschillen in het zoeken naar samenhang
Intuïtief
• Oppervlakkig
• één keer voorkomen voldoende om verband te zien
• éénvoudig
• niet gecontroleerd
Wetenschappelijk
• methodisch onderzoek
• diepere verklaring
• inkaderen in een bredere theorie → diepere verklaring
• empirische (= herhaaldelijk) toetsing
4