Typen spieren
Skeletspier: dwarsgestreept spierweefsel
Hartspier: zitten zenuwcellen tussen.
Gladde spier (wordt niet verder op in gegaan) deze spieren kan je niet vanuit je
hersenen bewust aansturen. Bloedvaten, darmen, etc. o.a. kringspieren.
Skeletspieren
Zijn actief spierweefsel.
Bestaan uit:
Spier
Fasciculus (spierbundel)
Spiervezel (is gewoon een cel, maar zijn niet vierkant maar ‘langdradig’)
Myofibrillen (kunnen samentrekken -> contractie) staat in de powerpoint en in het
boek verkeerd. Moet eentje dikker zijn.
o Sarcomeren: dikke en dunne filamenten
Structuur van spiervezels van groot naar klein:
1. Spier
2. Fasciculus
3. Spiervezel
4. Myofibril
5. Sarcomeren
6. myofilamenten
Er zitten verschillende ‘vliezen’: bindweefsel om de spier heen:
Epimysium: om de hele spier zelf.
Perimysium: om een spierbundel.
Endomysium: om iedere spiervezel.
Structuur van spiervezels:
Sarcolemma: dunne elastische membraan om elke spiervezel.
Tussen de sarcolemma zit vloeistof: sarcoplasma
Transversale tubili: buisjes die dwars door je spiervezel lopen. De stroom loopt zo de spier in.
Komt uit de synapsen.
Contractiele elementen: (heet een sarcomeer)
De myofibrillen bevatten de contractiele elementen van de spier.
o Deze maken contractie (samentrekken) van de spier mogelijk.
Sarcomeer: kleinste functionele eenheid van de spier.
o Van Z-lijn tot Z-lijn. Ze zigzaggen zodat ze de ‘functie’ houden. Ze moeten
namelijk verbonden zijn.
Dikke en dunne filamenten
o Streping: dwarsgestreepte skeletspieren.
Losse sarcomeren die kunnen niets. Vergelijkbaar met wagons.
Je krijgt nooit meer spiervezels!!!!!!!!!!!!
, De myofibrillen worden dikker. Bij doortrainen worden de myofibrillen gesplitst en zijn ze
dus weer dunner. De krijgt er meer. Afbreken van myofibrillen gaat heel langzaam. Kracht
kan je lang behouden als je het onderhoudt.
Z-lijnen houden sarcomeren bij elkaar. Z-lijnen kunnen in elkaar schuiven. Dit komt door
myosine. Myosine hebben kopjes die aan die Z-lijnen vastzitten en die kunnen naar binnen
toe ‘schuiven’ waardoor ze dus kunnen samentrekken.
Samenvatting uit het boek:
De opeenvolging van gebeurtenissen die begint met een impuls van een motorische zenuw
en resulteert in spiercontractie.
Spiercontractie wordt in gang gezet door een impuls of actiepotentiaal van een a-motorisch
neuron. Als de cel voldoende is gedepolariseerd, wordt een actiepotentiaal afgevuurd en
vindt er spiercontractie plaats.
De actiepotentiaal verplaatst zich over het plasmalemma en dan door de T-tubuli waardoor
opgeslagen calciumionen vrij komen uit het sarcoplasmatisch reticulum.
Calcium ionen binden met troponine -> troponine brengt de tropomyosine moleculen
omhoog van de actieve bindingsplaatsen op het actinefilament af -> dit opent de
bindingsplaatsen -> de myosinekoppen kunnen zich er stevig aan binden.
Stevige binding met actine -> myosinekop klapt om en trekt het dunne
filament voorbij het dikke filament. Dit heet de power stroke.
Om spiercontractie te laten plaatsvinden is energie nodig: myosine knop bindt ATP en het
enzym ATP-ase, splitst ATP in ADP en P, waarbij energie vrijkomt die de contractie van
brandstof voorziet.
Eindigen van spiercontractie:
Calcium wordt actief het sarcoplasma uitgepompt, terug naar het sarcoplasmatisch
reticulum voor opslag. Tropomyosine verplaatst zich en bezet de actieve bindingsplaatsen op
de actinemoleculen.
Vezeltypen:
De meeste skeletspieren bevatten zowel type-I als type-II vezels.
Type I Type IIa Type IIx
Oxidatieve capaciteit Hoog Redelijk hoog Laag
Glycolytische capaciteit Laag Hoog Hoogst
Contractiesnelheid Langzaam Snel Snel
Weerstand tegen vermoeidheid Hoog Redelijk Laag
Kracht van motor-unit Laag Hoog Hoog
Vezels per motorneuron <300 >300 >300
Geleidingssnelheid zenuw Langzaam Snel Snel
Contractiesnelheid (ms) 110 50 50
Type myosine-ATP-ase Langzaam Snel Snel
Ontwikkeling sarcoplasmatisch Laag Hoog Hoog
reticulum
Het a-motorneuron lijkt te bepalen of de vezels type I of II zijn.