Hoofdstuk 3
kritische micelconcentratie = concentratie waarboven micellen worden gevormd en waaronder de
moleuculen individueel blijven
lipidenanker =lipidemolecule dat wordt gebruikt om andere moleculen te verankeren aan
celmembranen, < vetzuur dat covalent gebonden is aan het eiwit (aan de buitenkant van het
membraan); zit ingebed in het membraan
glycosylfosfatidylinositol (GPI)-anker < fosfatidylinositol, glycaneketen(<mannose, glucosamine,
ehtanolamine), ehtanolaminefosfaat met daaraan een ankerpeptide covalent gebonden; niet
waargenomen in rokaryote organismen en planten; verankeren in eukaryoten oppervlakteantigenen,
adhesiemoleculen en celoppervlaktehydrolasen aan het plasmamembraan
membraanvlot (lipid raft, membrane raft) = regio in het membraan waar de concentratie aan lipiden
hoger is. Deze lipiden kunnen cholesterol zijn of verzadigde fosfolipiden; compacter op elkaar
hogere smelttemperatuur
SNARE-proteÏnen = proteïnen die vessikels strikken om het fusieprocess op gang te brengen;
(=soluble N-ethylmaleimidesensitive factor attachement protein receptor); = kleine proteïnen met
een eenvoudige domeinstructuur(< 4 helices dat 2 membranen overbrugt & samentrek in eerste fase
van membraanfusie) die een SNARE-motief bevat (60-70 residuen van herhaling van 7 residuen)
Bacteriorhodopsine = door licht aangedreven H+-pom van Halobacterium halobium (archeon die
gedijt in zoutrijke media)
gefaciliteerd transport = passief transport waarbij moleculen door celmembraan worden
getransporteerd m.b.v. transporteiwitten; er is geen E nodig; maakt gebruik van de
concentratiegradiënt; (vb’n: ionkanelen, carrier-gebaseerd transport)
actief transport = transport waarbij energie verbruikt wordt; moleculen van gebied met lage
concentratie naar een gebied met hoge concentratie; <primair actief transport (maakt gebruik van
ATP-hydrolyse dat conformatie wijzigt van pompeiwit zodat molecule tegen gradiënt in cel gepompt
kan worden; vb Na-Kapomp) & secundair actief transport (er komt E vrij tijdens transport in één
richting, die E gebruiken om molecule naar andere richting te transporteren, vaak m.b.v. symporter,
vb Na-glucosetransport)
kritische micelconcentratie = concentratie waarboven micellen worden gevormd en waaronder de
moleuculen individueel blijven
lipidenanker =lipidemolecule dat wordt gebruikt om andere moleculen te verankeren aan
celmembranen, < vetzuur dat covalent gebonden is aan het eiwit (aan de buitenkant van het
membraan); zit ingebed in het membraan
glycosylfosfatidylinositol (GPI)-anker < fosfatidylinositol, glycaneketen(<mannose, glucosamine,
ehtanolamine), ehtanolaminefosfaat met daaraan een ankerpeptide covalent gebonden; niet
waargenomen in rokaryote organismen en planten; verankeren in eukaryoten oppervlakteantigenen,
adhesiemoleculen en celoppervlaktehydrolasen aan het plasmamembraan
membraanvlot (lipid raft, membrane raft) = regio in het membraan waar de concentratie aan lipiden
hoger is. Deze lipiden kunnen cholesterol zijn of verzadigde fosfolipiden; compacter op elkaar
hogere smelttemperatuur
SNARE-proteÏnen = proteïnen die vessikels strikken om het fusieprocess op gang te brengen;
(=soluble N-ethylmaleimidesensitive factor attachement protein receptor); = kleine proteïnen met
een eenvoudige domeinstructuur(< 4 helices dat 2 membranen overbrugt & samentrek in eerste fase
van membraanfusie) die een SNARE-motief bevat (60-70 residuen van herhaling van 7 residuen)
Bacteriorhodopsine = door licht aangedreven H+-pom van Halobacterium halobium (archeon die
gedijt in zoutrijke media)
gefaciliteerd transport = passief transport waarbij moleculen door celmembraan worden
getransporteerd m.b.v. transporteiwitten; er is geen E nodig; maakt gebruik van de
concentratiegradiënt; (vb’n: ionkanelen, carrier-gebaseerd transport)
actief transport = transport waarbij energie verbruikt wordt; moleculen van gebied met lage
concentratie naar een gebied met hoge concentratie; <primair actief transport (maakt gebruik van
ATP-hydrolyse dat conformatie wijzigt van pompeiwit zodat molecule tegen gradiënt in cel gepompt
kan worden; vb Na-Kapomp) & secundair actief transport (er komt E vrij tijdens transport in één
richting, die E gebruiken om molecule naar andere richting te transporteren, vaak m.b.v. symporter,
vb Na-glucosetransport)