Taxonomie is het identificeren, benoemen en classificeren van soorten
naam bestaande uit twee termen: allereerst de naam van het genus (geslacht)
waartoe de soort behoort en vervolgens een aanduiding voor die bepaalde
soort_<geslachtsnaam hoofdletter, de soortaanduiding kleine letter beide
termen cursief
Namen van plantenordes eindigen op –ales
Taxa= groep die men kan onderscheiden van andere groepen
5 rijken:
Protista = eencelligen -< eukaryoten
MONERA = bacteriën en cyanobacteriën-< prokaryoot
FUNGI= zwammen en schimmels
PLANTAE= hogere wieren, sporenplanten en zaadplanten
,ANIMALIA= dieren met ingestie -< ander spijsvertering
-< soms protista niet meegerekend maar bij de rest verdeeld doordat ze eukaryoot zijn -< vijf-
rijkensysteem en een vier-rijkensysteem is overigens meer een kwestie van accent
PLANTAE-<
Autotrofe-< zelf voorzienend van eten
gevorderde weefseldifferentiatie
planten hebben generatiewisseling-< diploïde fase (sporofyt)
fotosynthesepigmenten en voedselreserves zijn dezelfde als bij groenwieren-< hoofdzakelijk
op land
o Angiospermen (= bloemplanten)-<
o Grote variaties aan bestuivers aantrekken = veel kruisbestuiving
o fylum Anthophyta, het grootste fylum van organismen die aan fotosynthese doen
o fylum = stam =
o uiteenlopende vegetatieve kenmerken
Klasse: Monocotyledones (monocotylen) en Eudicotyledones (dicotylen)
monocotylen tellen ongeveer 65 000 soorten
dicotylen-< bomen -< 165 000 soorten
beperkt aantal archaïsche bloemplanten zijn noch monocotylen noch dicotylen
, verschillen:
bloeien is afhankelijk van factoren als daglengte, hoeveelheid en kwaliteit van het licht en
productie van groeihormonen
topmeristeem van de stengel of gaan de apicale meristemen in de okselknoppen over van de
vegetatieve naar de generatieve fase-< bloemvorming-<bloemgestellen (inflorescenties)
aan- en uitschakelen van bepaalde genen
EFEMEROFYTEN=na kieming direct al hun energie in de bloei investeren
EENJARIGE= bloeien op het einde van het groeiseizoen en sterven daarna af
Tweejarige= eerste jaar echt in groei investeren en het volgende jaar in voortplanting
PLEIOKARPISCHE planten= doorlevende planten-<e verschillende keren tijdens hun leven
kunnen bloeien en vrucht zetten
Bloembekleedsels-<kelk (calyx) en een kroon (corolla)-< enkelvoudig bloemdek (perigonium)
Binnen bloem= meeldraden = androecium en de stamper(s) = gynoecium
naam bestaande uit twee termen: allereerst de naam van het genus (geslacht)
waartoe de soort behoort en vervolgens een aanduiding voor die bepaalde
soort_<geslachtsnaam hoofdletter, de soortaanduiding kleine letter beide
termen cursief
Namen van plantenordes eindigen op –ales
Taxa= groep die men kan onderscheiden van andere groepen
5 rijken:
Protista = eencelligen -< eukaryoten
MONERA = bacteriën en cyanobacteriën-< prokaryoot
FUNGI= zwammen en schimmels
PLANTAE= hogere wieren, sporenplanten en zaadplanten
,ANIMALIA= dieren met ingestie -< ander spijsvertering
-< soms protista niet meegerekend maar bij de rest verdeeld doordat ze eukaryoot zijn -< vijf-
rijkensysteem en een vier-rijkensysteem is overigens meer een kwestie van accent
PLANTAE-<
Autotrofe-< zelf voorzienend van eten
gevorderde weefseldifferentiatie
planten hebben generatiewisseling-< diploïde fase (sporofyt)
fotosynthesepigmenten en voedselreserves zijn dezelfde als bij groenwieren-< hoofdzakelijk
op land
o Angiospermen (= bloemplanten)-<
o Grote variaties aan bestuivers aantrekken = veel kruisbestuiving
o fylum Anthophyta, het grootste fylum van organismen die aan fotosynthese doen
o fylum = stam =
o uiteenlopende vegetatieve kenmerken
Klasse: Monocotyledones (monocotylen) en Eudicotyledones (dicotylen)
monocotylen tellen ongeveer 65 000 soorten
dicotylen-< bomen -< 165 000 soorten
beperkt aantal archaïsche bloemplanten zijn noch monocotylen noch dicotylen
, verschillen:
bloeien is afhankelijk van factoren als daglengte, hoeveelheid en kwaliteit van het licht en
productie van groeihormonen
topmeristeem van de stengel of gaan de apicale meristemen in de okselknoppen over van de
vegetatieve naar de generatieve fase-< bloemvorming-<bloemgestellen (inflorescenties)
aan- en uitschakelen van bepaalde genen
EFEMEROFYTEN=na kieming direct al hun energie in de bloei investeren
EENJARIGE= bloeien op het einde van het groeiseizoen en sterven daarna af
Tweejarige= eerste jaar echt in groei investeren en het volgende jaar in voortplanting
PLEIOKARPISCHE planten= doorlevende planten-<e verschillende keren tijdens hun leven
kunnen bloeien en vrucht zetten
Bloembekleedsels-<kelk (calyx) en een kroon (corolla)-< enkelvoudig bloemdek (perigonium)
Binnen bloem= meeldraden = androecium en de stamper(s) = gynoecium