Anatomie & fysiologie - spijsverteringsstelsel - 7/03/23
(Histologie, typische examenvraag)
➔ Pijl is kern van spijsvertering.
➔ We nemen voedsel in, koolhydraten, eiwitten & vetten worden afgebroken tot kleine
stukjes dat ze kunnen passeren & gaan richting lever.
➔ Huid maakt onderscheid tussen intern en extern milieu (binnenzijde van mond-anus
is onsteriel).
Functies van het spijsveteringsstelsel
1. Ingestie: opname van voedsel en drank in de mondholte.
2. Mechanische verwerking:
➢ Afbreken tot kleinere gehelen waar spijsverteringsenzymen op kunnen
inwerken.
(Hormoon reguleert de start & de stop van de afbraak,
spijsverteringsenzymen gaan kh, eiwitten & vetten afbreken.)
3. Vertering:
➢ Chemische afbraak met als doel opname in bloedvatenstelsel mogelijk te
maken.
4. Secretie:
➢ Afgifte van water & slijm (transport), enzymen buffers (dient om zuurtegraad
naar boven te brengen - zoutzuur)) en zouten.
5. Opname:
, ➢ Verplaatsing van kleine organische moleculen naar de interstitiële ruimte en
bloedvaten.
6. Defecatie:
➢ Verwijdering van afval uit het lichaam – onttrekken van water - feces.
Overzicht van het spijsverteringskanaal
Bekleding van het spijsverteringskanaal
● Twee soorten epitheel:
➢ Gelaagd plaveiselepitheel (dikker): tegen een te hoge mechanische belasting.
(BV: Anus)
➢ Eenlagig cilindrisch epitheel: laat opname van voedingsstoffen toe.
● Bekleding van het spijsverteringskanaal en bescherming:
➢ Niet-specifieke afweer:
= Bescherming tegen schuren, chemie, bacteriën. Geen onderscheid naar het
soort ziekteverwekker.
➔ Opbouw beschermt tegen de chemische inwerking van de binnenzijde
van het spijsverteringskanaal.
➔ Opbouw beschermt tegen mechanische belasting: schuren.
➔ Input van bacteriën die mee ingeslikt worden met het voedsel.
, ➢ Specifieke afweer:
➔ Onderdelen van het spijsverteringskanaal die op een specifieke
manier gaan reageren tegen aanvallen van micro-organismen:
> Tonsillen (amandelen).
> Plaques van Peyer (plaatjes thv dunne darm).
> Appendix.
Histologische opbouw van het spijsverteringskanaal
4 grote lagen (van binnen naar buiten):
● Mucosa
● Submucosa
● Spierlaag
● Serosa
Mucosa
● Binnenbekleding – epitheel laag: slijmvlies:
➢ Constante bevochtiging door klieren die liggen in een onderliggende laag, los
bindweefsel = lamina propria.
➢ Klieren in de lamina propria zijn verbonden met buizen naar het epitheel toe.
➢ Twee onderdelen vergroten de oppervlakte – doel is het resorptieoppervlak te
vergroten:
★ Hoe groter je oppervlakte, hoe sneller de resorptie kan gebeuren van
binnenzijde naar bloedvat.
➔ Plicae circulares:
> Transversale plooien.
> Laten uitrekking toe wanneer de darm gevuld is.
> Plooien laten vergroting toe.
➔ Villi:
, > Darmvlokken: vergroten het resorptieoppervlak.
● Buitenste deel van de mucosa bevat smalle strook glad spierweefsel (muscularis
mucosae) en elastische vezels:
➢ Mobiliteit van de darmplooi.
➢ Samentrekken: perst de inhoud van een klier richting eptiheel laag.
● Bij een hoge mechanische belasting = meerlagig plaveiselepitheel:
➢ Mond, farynx, slokdarm, anus (hier is géén voedselopname mogelijk).
● In geval voedselopname mogelijk is: eenlagig cilindrisch epitheel.
★ Vocht = transport. De spier beweegt & duwt vocht naar buiten.
Submucosa
● Laag is gelegen onder de muscularis mucosae
● Bevat:
➢ Bloedvatenstelsel:
➔ Bloedvaten: arterie (zuurstof toevoer) en vene (transport van
kooldioxide & voedingsstoffen).
➔ Lymfevaten: transport van vocht en voedingselementen die te groot
zijn voor de venen.
➢ Zenuwstelsel: geheel is gevat in de meissnerplexus.
➔ Sensibele neuronen.
➔ Parasympatische motorische neuronen: aansturen van de spierlaag
en de productie van de kliercellen.
(Histologie, typische examenvraag)
➔ Pijl is kern van spijsvertering.
➔ We nemen voedsel in, koolhydraten, eiwitten & vetten worden afgebroken tot kleine
stukjes dat ze kunnen passeren & gaan richting lever.
➔ Huid maakt onderscheid tussen intern en extern milieu (binnenzijde van mond-anus
is onsteriel).
Functies van het spijsveteringsstelsel
1. Ingestie: opname van voedsel en drank in de mondholte.
2. Mechanische verwerking:
➢ Afbreken tot kleinere gehelen waar spijsverteringsenzymen op kunnen
inwerken.
(Hormoon reguleert de start & de stop van de afbraak,
spijsverteringsenzymen gaan kh, eiwitten & vetten afbreken.)
3. Vertering:
➢ Chemische afbraak met als doel opname in bloedvatenstelsel mogelijk te
maken.
4. Secretie:
➢ Afgifte van water & slijm (transport), enzymen buffers (dient om zuurtegraad
naar boven te brengen - zoutzuur)) en zouten.
5. Opname:
, ➢ Verplaatsing van kleine organische moleculen naar de interstitiële ruimte en
bloedvaten.
6. Defecatie:
➢ Verwijdering van afval uit het lichaam – onttrekken van water - feces.
Overzicht van het spijsverteringskanaal
Bekleding van het spijsverteringskanaal
● Twee soorten epitheel:
➢ Gelaagd plaveiselepitheel (dikker): tegen een te hoge mechanische belasting.
(BV: Anus)
➢ Eenlagig cilindrisch epitheel: laat opname van voedingsstoffen toe.
● Bekleding van het spijsverteringskanaal en bescherming:
➢ Niet-specifieke afweer:
= Bescherming tegen schuren, chemie, bacteriën. Geen onderscheid naar het
soort ziekteverwekker.
➔ Opbouw beschermt tegen de chemische inwerking van de binnenzijde
van het spijsverteringskanaal.
➔ Opbouw beschermt tegen mechanische belasting: schuren.
➔ Input van bacteriën die mee ingeslikt worden met het voedsel.
, ➢ Specifieke afweer:
➔ Onderdelen van het spijsverteringskanaal die op een specifieke
manier gaan reageren tegen aanvallen van micro-organismen:
> Tonsillen (amandelen).
> Plaques van Peyer (plaatjes thv dunne darm).
> Appendix.
Histologische opbouw van het spijsverteringskanaal
4 grote lagen (van binnen naar buiten):
● Mucosa
● Submucosa
● Spierlaag
● Serosa
Mucosa
● Binnenbekleding – epitheel laag: slijmvlies:
➢ Constante bevochtiging door klieren die liggen in een onderliggende laag, los
bindweefsel = lamina propria.
➢ Klieren in de lamina propria zijn verbonden met buizen naar het epitheel toe.
➢ Twee onderdelen vergroten de oppervlakte – doel is het resorptieoppervlak te
vergroten:
★ Hoe groter je oppervlakte, hoe sneller de resorptie kan gebeuren van
binnenzijde naar bloedvat.
➔ Plicae circulares:
> Transversale plooien.
> Laten uitrekking toe wanneer de darm gevuld is.
> Plooien laten vergroting toe.
➔ Villi:
, > Darmvlokken: vergroten het resorptieoppervlak.
● Buitenste deel van de mucosa bevat smalle strook glad spierweefsel (muscularis
mucosae) en elastische vezels:
➢ Mobiliteit van de darmplooi.
➢ Samentrekken: perst de inhoud van een klier richting eptiheel laag.
● Bij een hoge mechanische belasting = meerlagig plaveiselepitheel:
➢ Mond, farynx, slokdarm, anus (hier is géén voedselopname mogelijk).
● In geval voedselopname mogelijk is: eenlagig cilindrisch epitheel.
★ Vocht = transport. De spier beweegt & duwt vocht naar buiten.
Submucosa
● Laag is gelegen onder de muscularis mucosae
● Bevat:
➢ Bloedvatenstelsel:
➔ Bloedvaten: arterie (zuurstof toevoer) en vene (transport van
kooldioxide & voedingsstoffen).
➔ Lymfevaten: transport van vocht en voedingselementen die te groot
zijn voor de venen.
➢ Zenuwstelsel: geheel is gevat in de meissnerplexus.
➔ Sensibele neuronen.
➔ Parasympatische motorische neuronen: aansturen van de spierlaag
en de productie van de kliercellen.