Basiskennis Nederlands
ZINSDELEN
o Onderwerp
o Definitie
Het onderwerp zegt wie of wat iets doet(handeling) of wie of wat iets overkomt(ondergaat)
o Hoe vind je een onderwerp?
- Getalsproef
Staat de persoonsvorm in het enkelvoud, plaats die dan in het meervoud en omgekeerd.
Aangezien persoonsvorm en onderwerp congrueren, zal ook het onderwerp van persoon
veranderen.
Roekeloze chauffeurs zijn meestal dronken. ➔ Een roekeloze chauffeur is meestal dronken.
- Ja-neevraag
In de ja-neevraag komt het onderwerp op de tweede plaats, na de persoonsvorm.
Zij kondigen morgen hun verloving aan. ➔ Kondigen zij morgen hun verloving aan?
- ‘Wie of wat’ -vraag
Het onderwerp in dat zinsdeel dat je als antwoord krijgt op de ‘wie of wat + werkwoord’ -vraag.
Volgens de gezondheidsdienst heeft de griep deze winter veel slachtoffers gemaakt. ➔ Wie of
wat heeft deze winter veel slachtoffers gemaakt? De griep
o Werkwoordelijk gezegde
Een WWG is een zinsdeel binnen het gezegde, dat bestaat uit een PV of werkwoordgroep en
dat uitdrukt wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt.
Noah speelt al drie jaar voetbal bij Jong Male. (Persoonsvorm)
Noah heeft al drie jaar bij Jong Male gespeeld. (hulpwerkwoord + voltooid deelwoord)
Noah zal nog jaren voetbal spelen bij Jong Male. (Hulpwerkwoord + infinitief)
Noah zette zijn beste beentje voor. (Werkwoordelijke uitdrukking)
o Naamwoordelijk gezegde
Een NWG is een zinsdeel binnen het gezegde dat zegt hoe, wie of wat het onderwerp is, wordt
of blijft. Het bestaat uit een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven blijken, lijken en
schijnen/ZWOBBELS) en een naamwoordelijk deel (een zelfstandig naamwoord of een
bijvoeglijk naamwoord).
Noah blijft de beste hardloper van onze school.
(hardloper is het zelfstandig naamwoord in het naamwoordelijk deel)
, Noah is al sinds de kleuterklas mijn allerbeste vriend.
(Vriend is het zelfstandig naamwoord in het naamwoordelijk deel.)
Noah is vriendelijk.
(Vriendelijk is het bijvoeglijk naamwoord in het naamwoordelijk deel.)
o Lijdend voorwerp (direct object)
Transitieve werkwoorden zoals geven, kopen, zenden, enz. verwijzen altijd naar iets. Dat iets-
zinsdeel noemen wij het lijdend voorwerp.
Op haar verjaardag kust ze iedereen.
Je kust altijd iemand: iedereen is jet lijdend voorwerp
Ik draag mijn lieve hangbuikzwijntje.
Je draagt altijd iets: mijn lieve hangbuikzwijntje is het lijdend voorwerp.
Om het lijdend voorwerp te vinden, kun je de ‘wie of wat + werkwoord + onderwerp’ -vraag
stellen.
Wie kust ze op haar verjaardag? Iedereen
Wat draag jij? Mijn lieve hangbuikzwijntje
o Meewerkend voorwerp
Veel transitieve werkwoorden vragen, naast een lijdend voorwerp, ook een meewerkend
voorwerp. Als je iets geeft, dan geef je dat aan iemand anders (of aan jezelf). Dat ‘aan of voor’-
zinsdeel noemen we het meewerkend voorwerp.
Ik bestel wekelijks verse vis voor mijn moeder.
Voor wie bestel jij wekelijks verse vis? -voor mijn moeder (meewerkend voorwerp)
Hij beloofde mij hemel en aarde.
Aan we beloofde hij hemel en aarde? - mij (meewerkend voorwerp)
o Bijwoordelijke bepalingen
o Definitie
Zinsdelen die niet door een werkwoord vereist zijn, noemen we bepalingen.
o Soorten
- Plaats: ‘waar’-vraag
- Tijd: ‘wanneer’-vraag
- Middel: ‘waarmee’-vraag
- Wijze: ‘hoe’-vraag
- Reden of oorzaak: ‘waardoor’- of ‘waarom’-vraag
ZINSDELEN
o Onderwerp
o Definitie
Het onderwerp zegt wie of wat iets doet(handeling) of wie of wat iets overkomt(ondergaat)
o Hoe vind je een onderwerp?
- Getalsproef
Staat de persoonsvorm in het enkelvoud, plaats die dan in het meervoud en omgekeerd.
Aangezien persoonsvorm en onderwerp congrueren, zal ook het onderwerp van persoon
veranderen.
Roekeloze chauffeurs zijn meestal dronken. ➔ Een roekeloze chauffeur is meestal dronken.
- Ja-neevraag
In de ja-neevraag komt het onderwerp op de tweede plaats, na de persoonsvorm.
Zij kondigen morgen hun verloving aan. ➔ Kondigen zij morgen hun verloving aan?
- ‘Wie of wat’ -vraag
Het onderwerp in dat zinsdeel dat je als antwoord krijgt op de ‘wie of wat + werkwoord’ -vraag.
Volgens de gezondheidsdienst heeft de griep deze winter veel slachtoffers gemaakt. ➔ Wie of
wat heeft deze winter veel slachtoffers gemaakt? De griep
o Werkwoordelijk gezegde
Een WWG is een zinsdeel binnen het gezegde, dat bestaat uit een PV of werkwoordgroep en
dat uitdrukt wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt.
Noah speelt al drie jaar voetbal bij Jong Male. (Persoonsvorm)
Noah heeft al drie jaar bij Jong Male gespeeld. (hulpwerkwoord + voltooid deelwoord)
Noah zal nog jaren voetbal spelen bij Jong Male. (Hulpwerkwoord + infinitief)
Noah zette zijn beste beentje voor. (Werkwoordelijke uitdrukking)
o Naamwoordelijk gezegde
Een NWG is een zinsdeel binnen het gezegde dat zegt hoe, wie of wat het onderwerp is, wordt
of blijft. Het bestaat uit een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven blijken, lijken en
schijnen/ZWOBBELS) en een naamwoordelijk deel (een zelfstandig naamwoord of een
bijvoeglijk naamwoord).
Noah blijft de beste hardloper van onze school.
(hardloper is het zelfstandig naamwoord in het naamwoordelijk deel)
, Noah is al sinds de kleuterklas mijn allerbeste vriend.
(Vriend is het zelfstandig naamwoord in het naamwoordelijk deel.)
Noah is vriendelijk.
(Vriendelijk is het bijvoeglijk naamwoord in het naamwoordelijk deel.)
o Lijdend voorwerp (direct object)
Transitieve werkwoorden zoals geven, kopen, zenden, enz. verwijzen altijd naar iets. Dat iets-
zinsdeel noemen wij het lijdend voorwerp.
Op haar verjaardag kust ze iedereen.
Je kust altijd iemand: iedereen is jet lijdend voorwerp
Ik draag mijn lieve hangbuikzwijntje.
Je draagt altijd iets: mijn lieve hangbuikzwijntje is het lijdend voorwerp.
Om het lijdend voorwerp te vinden, kun je de ‘wie of wat + werkwoord + onderwerp’ -vraag
stellen.
Wie kust ze op haar verjaardag? Iedereen
Wat draag jij? Mijn lieve hangbuikzwijntje
o Meewerkend voorwerp
Veel transitieve werkwoorden vragen, naast een lijdend voorwerp, ook een meewerkend
voorwerp. Als je iets geeft, dan geef je dat aan iemand anders (of aan jezelf). Dat ‘aan of voor’-
zinsdeel noemen we het meewerkend voorwerp.
Ik bestel wekelijks verse vis voor mijn moeder.
Voor wie bestel jij wekelijks verse vis? -voor mijn moeder (meewerkend voorwerp)
Hij beloofde mij hemel en aarde.
Aan we beloofde hij hemel en aarde? - mij (meewerkend voorwerp)
o Bijwoordelijke bepalingen
o Definitie
Zinsdelen die niet door een werkwoord vereist zijn, noemen we bepalingen.
o Soorten
- Plaats: ‘waar’-vraag
- Tijd: ‘wanneer’-vraag
- Middel: ‘waarmee’-vraag
- Wijze: ‘hoe’-vraag
- Reden of oorzaak: ‘waardoor’- of ‘waarom’-vraag