Samenvatting Sociale Economie

SOCIAAL- ECONOMISCH
PERSPECTIEF
1 H1: INLEIDENDE BEGRIPPEN

Definities: Macro economisch

Micro economisch

Macro: Arbeidsmarkt, participatiegraad, werkloosheid, inkomensverdeling

Micro: Sociale tewerkstelling, doelgroepen




 Werkloosheidsval: mensen die bewust inactief blijven  verschil te klein uitkering en effectief loon
 Effectieve Vraag: vraag naar goederen en diensten komt van alle partijen (consument meeste) 
consument + bedrijven (productiegoederen) + overheid
 Bruto Binnenlands Product: alle goederen die geproduceerd worden vermenigvuldigd met de prijs
o als we met zijn allen meer kunnen kopen, stijgt welvaart
o B.B.P. (Q x P) Welvaart  economische groei


Bruto nationaal product en bruto binnenlands product

 Het bruto nationaal product (bnp) = het totale inkomen van de mensen die in een land wonen,
ongeacht of ze in dat land of het buitenland werken.
o Het bnp per hoofd van de bevolking is een veelgebruikte maatstaf voor de grootte van een
economie.

,  Het bruto binnenlands product (bbp) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle
goederen en diensten die er op één jaar tijd worden geproduceerd.
o = veel gebruikte maatstaf voor de welvaartscreatie van een land of regio.
o = een belangrijke referentiestatistiek. Het fungeert dikwijls als noemer om grootheden zoals
onderwijsuitgaven in een juister perspectief te plaatsen. Het laat vergelijkingen toe met
andere landen of regio's.

2 HOOFDSTUK 2: PRIJSVORMING OP DE ARBEIDSMARKT




 Vakbonden: AVV, ABVV, ACLV  1 groot standpunt: loon beschermen nominaal
 loon niet veel waarde,
maar wat is reële waarde van een loon?  koopkracht
 Inflatie: Nu wordt alles duurder, minder koopkracht
 Ook onrechtstreeks bedreiging producten  indicering loonkosten werknemers gaan stijgen 
gaan op de rem staan want is bedreiging  marginale kost gaat omhoog  verschil wordt kleiner 
winst wat hoogste doel is wordt kleiner  minder winst gaan ze besparen in loonkosten en andere
kosten  mensen afvaardigen
 Afleiden: wie kan werken en wie niet (-15 jaar niet, vanaf dan leercontract: deeltijds werken)

, o Beroepsgeschikte bevolking: opsplitsing  aantal mensen delen niet mee aan arbeidsmarkt
 Aantal deel gaat werk vinden
 Merendeel werkt voor iemand anders
 Zelfstandigen
 Aantal werkt niet
 Direct beschikbaar
o Actief zoeken, ingeschreven VDAB werkzoekenden
o Niet actief zoekend, niet ingeschreven VDAB
 Niet direct beschikbaar (langdurig ziek, geen werk vinden…)
 De vraag naar arbeid = afgeleide vraag
o Verband: Effectieve vraag goederen en diensten stijgt  vraag naar aanbod stijgt
o in grote mate afhankelijk van de vraag naar goederen en diensten
o België is een land dat inzake productie zeer gericht is naar het buitenland.
EV ↓ = (C + I + O + X – M)  = Vg↓ → Va↓
o Het vertrouwen van de consument daalt
Ze gaan minder consumeren → Vg↓
Producenten gaan minder produceren
Minder arbeid nodig → Va ↓
Werkloosheid ↑

2.1 DE VRAAG NAAR ARBEID (VA)


2.1.1 DE OPTIMALE ARBEIDSGROOTTE
 Een ondernemer laat zich leiden door winstmaximalisatie; dus zal de gevraagde hoeveelheid arbeid
bepaald worden door de optimale productiegrootte. MO = MK
o Bv. Een traiteur bezorgt fijne-verzorgde warme maaltijden aan huis. In de loop van de jaren
breidde zijn zaak uit en moest hij dus ook meer deeltijdse werknemers in dienst nemen. De
loonkosten en de opbrengsten per dag hangen af van het aantal maaltijden die hij kan
leveren. Onderstaande tabel geeft de evolutie van deze gegevens weer als de dagloonkosten
per arbeider 62,5 EUR bedragen en de ontvangst per maaltijd 6,25 EUR.

:Aantal Aantal Marginale Totale Totale op- Marginale Marginale
arbeiders maaltijden productie loonkosten brengsten loonkosten opbrengsten
0 0 0 0
8 62,5 50
1 8 62,5 50
12 62,5 75
2 20 125 125
15 62,5 93,75
3 35 187,5 218,75
16 62,5 100
4 51 250 318,75
13 62,5 81,25
5 64 312,5 400
11 62,5 68,75
6 75 375 468,75
9 62,5 56,25