Oefenvragen examen
Hoofdstuk 1 & 2:
- Noem 3 kenmerken van het epos van Homerus.
- Octavianus maakte zich tot hoofd van de staatsgodsdienst. Hoe werd dit genoemd?
- Wat is het verschil tussen het homerische epos en metamorphoses?
Hoofdstuk 3:
- Wat is het effect van de dactyli in regel 696 van Met. 2.691-707?
- Wat wordt er benadrukt in r. 695-699 van Met. 2.691-707? Geef 2 latijnse
tekstelementen.
Hoofdstuk 4:
- Naar wie of wat verwijst “Quibus” r. 805 van Met. 2.797-811? Noem 3 dingen.
- In welke regel van 807 t/m 810 zit een litotes?
- Hoe benadrukt het metrum in regel 817 (Met. 2.797-811) de inhoud van de tekst?
- Naar wat verwijst “isto pacto” r. 818 (Met. 2.797-811)? Geef antwoord in het
Nederlands.
- Geef in de regels 825-830 aan, waar tautologie voorkomt. Citeer de latijnse
tekstelementen.
Hoofdstuk 5:
- Wat is de tegenstelling in r. 260-265 van Met. 3.256-272? Geef antwoord in het
Nederlands.
- Waarom verandert Juno zich in Beroë, wanneer ze het huis van Semele binnen
gaat?
- Wat voor coniunctivus is er gebruikt in r. 283 (Met. 3.256-272)?
- Naar wie of wat verwijst “Illa” r. 288 in Met 3.287-296?
- Welk gegeven in r. 292 van Met 3.287-296 geeft aan dat het niet goed gaat aflopen
met Semele? Geef antwoord in het Nederlands.
- Wie of wat wordt er bedoeld met iugalibus in regel 309 van Met 3.297-309? Geef
antwoord in het Nederlands.
Hoofdstuk 6:
- Naar wie of wat verwijst “hunc” in regel 355 van Met. 3.351-361?
- Wat is het beeld, afgebeelde en tertium comparationis van r. 372 tot 375?
- Wat voor soort coniunctivus wordt er gebruikt in r. 386 van Met. 3.379-389?
- Wat is het lemma van “ora” in r. 393 van Met 3.390-401?
Hoofdstuk 7:
- Waar in r.70-76 van Met. 4.65-80 vind je een chiasme? Citeer de latijnse
tekstelementen.
- In r. 94 van Met. 4.91-104 staat een enjambement. Hoe ondersteunt deze de inhoud
van de tekst?