TEW F3S1
Inleiding
Wijsbegeerte: het beantwoorden en reflecteren over diepere levensvragen en concepten
die niet empirisch analyseerbaar zijn. Waarom?
- Intrinsieke waarde: weten om te weten
- Oriëntatie in de werkleijkheid: hulp bij dilemma’s
- Maatschappelijke waarde
Socratische methode: spel van vraag en antwoord om tot de waarheid te komen
Filosofie: afstand nemen van algemeen aanvaarde gedachten door reflectie en nadenken
- Praktische filosofie
Ethiek: “wat is goed of slecht?”
Sociale/politieke filosofie
- Theoretische filosofie
Metafysica: “hoe ontstaan de dingen?”
Epistemologie: “wat is de echte waarheid?”
Ethiek Algemeen
Ethiek: de reflectie op moraliteit, wat is goed of wat is slecht en wat zijn de gevolgen van
onze daden?
Sociologie: een vorm van empirisch onderzoek, “wat zijn de waarden die mensen belangrijk
achten?” Sociologie oordeelt niet over het goed of slecht karakter van handelingen.
Empirische ethiek: wat is. Bijvoorbeeld een beschrijving door sociologie
Normatieve ethiek: wat zou moeten zijn. De studie van wat we zouden moeten doen op
basis van kritisch redeneren.
- Algemene normatieve ethiek: algemene principes (bv: beleefd zijn)
- Toegepaste normatieve ethiek: principes te volgen in specifieke situaties
Meta-ethiek: het nadenken over het belang van ethiek
Ethisch dilemma: een keuze maken in een situatie waarin verschillende ethische normen
elkaar tegenspreken en ze niet allemaal gerespecteerd kunnen worden (bv: leugen om
bestwil)
Immoraliteit: wat niet moreel ethisch is.
1
,A-moraliteit: wat buiten het onderwerp van de moraliteit valt
Ethisch argumenteren: het fomuleren van (on)ethisch onderbouwde stellingen
- Premissen: kunnen (on)waar zijn
- Conclusie: Bekomen door het samenvoegen van 2 premissen en kan (on)geldig zijn.
Opgelet: een geldige conclusie is niet altijd correct!
Mogelijke fouten in ethische redenering:
- Equivocatie: een woord met verschillende betekenissen in premissen gebruiken
onder een andere betekenis
- Cirkelredenering: bv: “ik krijg meer omdat ik de baas ben” “waarom ben je de
baas” “omdat ik meer verdien”
Inductie: een algemene wet formuleren, uit een herhaalde waarneming. “Verslaafden zijn
heel vaak dieven” → “alle verslaafden zijn dieven”.
Abductie: vertrekken uit een herhaalde observatie en de best mogelijke verklaring kiezen
Maxime: een morele test of denkregel
- Universaliseren: een maxime waarbij we een (ethisch dubieuze) handeling
extrapoleren naar de hele wereld, “wat als iedereen dit zou doen?”
- Hellend vlak: wat zijn de meest verregaande extreme gevolgen waartoe mijn actie
zou kunnen leiden. Bv: een minderjarige een slok bier geven kan alcholisme in de
hand werken
Gedachte-experiment: een hypothetische situatie waarin een testobject moet antwoorden
op hoe hij zou handelen in verschillende situaties.
Beroepsethiek: ethische waarden eigen aan een beroep
- Beroep specifiek: een advocaat mag niets zeggen over zijn cliënten
- Vakoverschrijdend: standaard voor alle beroepen, bijvoorbeeld: corruptie mag niet
Deontologische code: richtlijnen voor een correcte beroepsethiek. Gevaren:
- Zelf in te vullen, interpretatie is nodig
- Kan leiden tot strikt minimum aan ethisch gedrag
- Loophole ethics: zelf niet in de ethiek geloven en code omzeilen (cadeau i.p.v. geld)
Standaarden: wat van een beroep verwacht wordt, bv: van een dokter wordt verwacht dat
hij altijd zijn best zal doen.
Intuïtie: leidt vaak toch meer onze beslissingen dan ethische reflecties
Verder kunnen we de ethiek indelen in:
2
, - Utilitarisme
- Deontologie
- Deugdethiek
- Zorgethiek
- Epistemisch onrecht
David Hume: “we kunnen niet van feiten naar waarden gaan”, bv: het is niet omdat mensen
egoïstisch zijn dat ze dat ook zouden moeten zijn.
Utilitarisme
Beroepsethiek: normen en standaarden die eigen zijn aan een bepaald beroep of functie.
Deze zijn vastgelegd door een deontologische code.
Rollencolflict: wanneer de normen van verschillende sociale rollen van een persoon haaks
op elkaar staan. Bijvoorbeeld: rol van vader vs. CEO, je wilt je zoon een goede baan
aanbieden ook al is hij niet de beste persoon voor die functie.
Consequentialisme: niet de intenties tellen, maar de gevolgen. Utilitarisme maakt hier deel
van uit:
- Hedonisch utilitarisme
- Voorkeursutilitarisme
- Act-utilitarisme
- Regel-utilitarisme
Hedonistische utilitarisme: deel van het consequentialisme, kijkt enkel naar de gevolgen van
een handeling. Wat ethisch is heeft gevolgen die nut of geluk voortbrengen. Gesteund door
Benthamm en Mill.
- Geluk = genot
- Ongeluk = pijn
Kritiek op het (hedonisch) utilitarisme:
- Verwachte gevolgen vallen niet altijd samen met werkelijke gevolgen, utilitarisme
heeft een toekomstgerichte kijk. Kant (deontologie) bouwt hierop voort
- Mensen hechten ook belang aan andere zaken dan genot (= overgang voorkeurs util.)
- Ongevoelig voor de verdeling van het geluk: stel dat geld geven aan 1 persoon meer
nut opbrengt dan kleine bedragen geven aan iedereen, dan krijgt 1 persoon het geld.
- Veeleisende theorie: elke handeling moet geluk maximaliserend zijn voor de
maatschappij om ethisch te zijn.
- Negatieve verantwoordelijkheid: ook verantwoordelijk voor wat je niet doet, zoals
geen geld geven aan een goed doel.
3