Bio: thema 4: voortplanting bij de mens
1 Primaire en secundaire geslachtskenmerken
primaire secundaire tertiaire
= vanaf de geboorte = onder invloed van hormonen = gedragskenmerken
→ pubertijd
mannelijk: (de penis) mannelijk: verschillen ontstaan oiv
zaadcellen in de teelballen = testis testosteron: opvoeding en cultuurpatroon
groter
opslag in de bijbal meer beharing vrouw: beperkt aantal
→ zaadleiders spiermassa/ sterker voortplantingscellen →
→ prostaat: urineleider en diepere stem selecteren door welk mannelijk
zaadleiders komen samen en kan zaadlozing individu de bevruchting zal
een van beide afgesloten plaatsvinden
→ zaadblaasjes culturele factor bij de mens
klier van Cowper ,voedende stoffen = gewoontes in de cultuur
urine resten neutraliseren
→ zaadlozing uit elkaar trekken van
chromosomenparen
vrouwelijk: vrouwelijk:
ovaria= eierstokken oestrogeen: genis op ei chromosoom dat er
→ eileiders bortsen ontwikkeling teelballen ontwikkelen
→ uterus = baarmoederhals onderhuids vet = testis determinerende factor
→ vagina bredere bekken
→ uitwendige geslachtskenmerken: → klaar voor zwangerschap uitwendige verschillen:
schaamlippen, clitoris hogere stem indifferente periode → meiose
eicelproductie vindt plaats bij
geslachtsdifferentiatie
doel voortplanting= overleven van de soort (eicel + zaadcel)
altijd zeker van ouderschap: eicel die bevrucht is is altijd van het vrouwelijk organisme
man of vrouw? bepaald voor de geboorte:
- zaadcel bepaalt het geslacht
- elke embryo is in aanleg vrouwelijk
- SRY-gen op Y–chromosoom codeert voor de TDF-factor en bepaalt dat het embryo
zich als jongen ontwikkelt
- XX: meisje, XY: jongen
geslachtsdifferentiatie
= vorming definitieve geslachtsorganen
indifferente periode = zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen zijn in aanleg
, waarom teelballen indalen? → onze lichaamstemperatuur is te warm als ze indalen is temp.
2°C lager → hier gebeurd zaadproductie → anders onvruchtbaar
wat zit in ons drinkwater te veel? hormonen → komen erin via urine
boosdoeners voor vruchtbaarheid: resten van de pil en veestapel (= hormonen die worden
gegeven aan dieren voor betere vleesproductie)
2 Bouw van de vrouwelijke voortplantingsorganen
Eierstokken:
- productie: eicellen en geslachtshormonen
- 2 eierstokken: een linkse en een rechtse
- follikel waar eicel in zal gaan
Eileiders:
- 2: links en rechts
- trechtervormige omhulsel → opvangnet → daar bevindt de
bevruchting plaats
- met franjes rond eierstok
- opening tussen eierstok en eileider
- juist na trechter: ampulla
baarmoeder:
- grootte: peervormig, grote vuist
- holte met een sterk gespierde wand → 3 rekbare + grote spieren
→ belangrijk bij de bevalling
- binnenzijde:
goed doorbloed zijn! → via hier zal de baby gevoed worden
slijmklieren → slijmprop ter hoogte van baarmoederhals
baarmoederhals:
slijmprop + maagdenvlies aanwezig
slijm functie: zorgen dat er geen schadelijke infectie kan binnen komen zoals bacteriën, virussen,...
vagina:
- gespierd kanaal
- wand: erg rekbaar + bekleed met slijmvlies
- glycogeen en melkzuurbacteriën → vaginale ph laag
- zuur milieu = beschermingsmechanisme
antibiotica → samenstelling veranderen → infecties kunnen binnen → blaasontsteking
uitwendige geslachtsorganen:
clitoris:
- bescherming samen met beharing
- genotsorgaan
kleine en grote schaamlippen
1 Primaire en secundaire geslachtskenmerken
primaire secundaire tertiaire
= vanaf de geboorte = onder invloed van hormonen = gedragskenmerken
→ pubertijd
mannelijk: (de penis) mannelijk: verschillen ontstaan oiv
zaadcellen in de teelballen = testis testosteron: opvoeding en cultuurpatroon
groter
opslag in de bijbal meer beharing vrouw: beperkt aantal
→ zaadleiders spiermassa/ sterker voortplantingscellen →
→ prostaat: urineleider en diepere stem selecteren door welk mannelijk
zaadleiders komen samen en kan zaadlozing individu de bevruchting zal
een van beide afgesloten plaatsvinden
→ zaadblaasjes culturele factor bij de mens
klier van Cowper ,voedende stoffen = gewoontes in de cultuur
urine resten neutraliseren
→ zaadlozing uit elkaar trekken van
chromosomenparen
vrouwelijk: vrouwelijk:
ovaria= eierstokken oestrogeen: genis op ei chromosoom dat er
→ eileiders bortsen ontwikkeling teelballen ontwikkelen
→ uterus = baarmoederhals onderhuids vet = testis determinerende factor
→ vagina bredere bekken
→ uitwendige geslachtskenmerken: → klaar voor zwangerschap uitwendige verschillen:
schaamlippen, clitoris hogere stem indifferente periode → meiose
eicelproductie vindt plaats bij
geslachtsdifferentiatie
doel voortplanting= overleven van de soort (eicel + zaadcel)
altijd zeker van ouderschap: eicel die bevrucht is is altijd van het vrouwelijk organisme
man of vrouw? bepaald voor de geboorte:
- zaadcel bepaalt het geslacht
- elke embryo is in aanleg vrouwelijk
- SRY-gen op Y–chromosoom codeert voor de TDF-factor en bepaalt dat het embryo
zich als jongen ontwikkelt
- XX: meisje, XY: jongen
geslachtsdifferentiatie
= vorming definitieve geslachtsorganen
indifferente periode = zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen zijn in aanleg
, waarom teelballen indalen? → onze lichaamstemperatuur is te warm als ze indalen is temp.
2°C lager → hier gebeurd zaadproductie → anders onvruchtbaar
wat zit in ons drinkwater te veel? hormonen → komen erin via urine
boosdoeners voor vruchtbaarheid: resten van de pil en veestapel (= hormonen die worden
gegeven aan dieren voor betere vleesproductie)
2 Bouw van de vrouwelijke voortplantingsorganen
Eierstokken:
- productie: eicellen en geslachtshormonen
- 2 eierstokken: een linkse en een rechtse
- follikel waar eicel in zal gaan
Eileiders:
- 2: links en rechts
- trechtervormige omhulsel → opvangnet → daar bevindt de
bevruchting plaats
- met franjes rond eierstok
- opening tussen eierstok en eileider
- juist na trechter: ampulla
baarmoeder:
- grootte: peervormig, grote vuist
- holte met een sterk gespierde wand → 3 rekbare + grote spieren
→ belangrijk bij de bevalling
- binnenzijde:
goed doorbloed zijn! → via hier zal de baby gevoed worden
slijmklieren → slijmprop ter hoogte van baarmoederhals
baarmoederhals:
slijmprop + maagdenvlies aanwezig
slijm functie: zorgen dat er geen schadelijke infectie kan binnen komen zoals bacteriën, virussen,...
vagina:
- gespierd kanaal
- wand: erg rekbaar + bekleed met slijmvlies
- glycogeen en melkzuurbacteriën → vaginale ph laag
- zuur milieu = beschermingsmechanisme
antibiotica → samenstelling veranderen → infecties kunnen binnen → blaasontsteking
uitwendige geslachtsorganen:
clitoris:
- bescherming samen met beharing
- genotsorgaan
kleine en grote schaamlippen