Syllabus
1. Apparatuur
1.1. Camera’s met multicam configuratie
1.1.1. Camera keten
1) Camera
Kenmerken:
- Zoom- en focusremote (niet bij losse camera)
- Grote viewfinder (niet bij losse camera)
- Studiostatief (Al dan niet met liftfunctie en/of wielen)
- Triax- of fiberblock
- Objectief naar behoefte:
• Groothoek: Losse camera, jib, kraan, steadicam.
• Standaardlens: Personen of actie op relatief korte afstand.
• Telelens/Box lens: Close shots van op lange afstand
Vereist extra zware tripod of studiostatief en ondersteunings- en beschermingsbeugel (bracket)
voor het objectief.
2) Kabelverbinding met regie (Triax of Fiber)
Kenmerken:
- Triax: 400 à 1000 meter, naargelang de kabeldikte. De bandbreedte van triax is beperkt,
maximaal 3G-toepassingen.
- Glasfiber: Kan gebruikt worden zonder tussenversterkers over veel grotere afstanden. Ook veel
grotere bandbreedte (+12G). Vooral noodzakelijk voor UHD/4K multicamtoepassingen.
3) CCU (Camera Control Unit) met OCP (Operation Control Panel)
Kenmerken:
- Zijn altijd gekoppeld aan broadcastcamera’s.
- Merk- en type-afhankelijk.
Vernieuwingen:
- Tegenwoordig veel meer gerobotiseerde PTZ (Pan, tilt, zoom) camera’s. (Bv: Panasonic, NDI,
Birddog).
- Draadloze verbindingen voor losse camera.
- Twee grootste spelers waren Sony en Grass Valley, maar ondertussen heeft Blackmagic ook een
camera uitgebracht.
, 1.2. SPG (Sync Pulse Generator)
Er komen veel verschillende signalen binnen van veel camera’s. Om deze te kunnen mixen met
elkaar moeten ze allemaal gelijk lopen. De eerste pixel van de eerste lijn van elke beeldbron moet
dus op exact hetzelfde moment uitgestuurd worden. Als we dit niet doen krijgen we
beeldsprongen bij de cuts of faseverschillen.
2 mogelijke syncsignalen:
- BLACKBURST (Ook bi-level of SD-sync): Analoog signaal, een negatieve zwarte puls die ook de
kleurfase tussen de signalen vergrendelt.
- TRI-LEVEL SYNC: Analoog signaal, krijgen we naast de negatieve puls ook een positieve puls.
Alle beeldapparaten in de kring moeten een SYNC-, GENLOCK- of REF input hebben waar dit verdeelde
signaal op toekomt. (Camera’s, beeldmixer, monitors, opnametoestellen, weergavetoestellen,…)
VDA’s (Video Distribution Amplifiers): Apparaat om dit signaal te verdelen voor de verschillende
apparaten in de studio die een external referentie-input hebben.
EXT REF IN, REF IN, GENLOCK, SYNC in zijn veelgebruikte termen voor de input van het referentiesignaal
op de toestellen.
1.3. Videorouter of matrix
Alle mogelijke bronsignalen en alle mogelijke bestemmingen worden aangesloten aan dit toestel.
Via de matrix kunnen we alle mogelijke connecties maken.
- SOURCES: Alle mogelijke bronsignalen. (Bv: Camerasignalen).
- DESTINATIONS: Alle mogelijke bestemmingen. (Bv: Beeldschermen).
1.4. VSM (Virtual Studio Manager)
IP-based syteem waarbij routing, conversie, synchronisatie, multiviewing voor audio, video en
communicatie samen in 1 systeem verwerkt zijn. (Bv: Lawo, Riedel).
1.5. Beeldmengtafel
Plek waar alle beeldbronnen samenkomen en tussen gemengd kan worden.
Termen:
- CUT: Met schakelrij/‘bus’ selecteren welke bron op welk ogenblik op antenne wordt geschakeld.
- TRANSITION: Overgang van ene beeldbron naar andere.
- MIX: Een eenvoudige overvloei transition.
- DVE (Digital Video Effect) of DPM (Digital Picture Manipulator): Complexere transitions.