1
LEERSTOF EXAMEN STATISTIEK
INLEIDING
1) Statistiek associëren met kwantitatief onderzoek
Kwantitatief = probeert feiten te achterhalen hoeveel, hoe vaak & hoe groot?
à Cijfers
à Statistiek helpt bij de verwerking
2) Aangeven waar/ hoe statistiek in het dagelijkse leven gebruikt wordt
- Weer
- Enquêtes
- Totaalscore examenresultaten
3) Aangeven waar/ hoe statistiek in het sw gebruikt wordt
Belangrijk hulpmiddel voor alle wetenschappen: sw bv:
à Soort hulpvragen
à Evolutie hulpvragen
à Opstellen jaarverslag
à Uitvoeren omgevingsanalyse
4) Soorten statistiek
- Beschrijvende/ deductieve/ descriptieve statistiek
= onderzoekgegevens overzichtelijk voorstellen adhv tabellen, figuren, berekenen kengetallen & weergeven van
verbanden
- Verklarende/ toetsende/ inferentiële/ inductieve statistiek
= verzamelde informatie generaliseren naar een groter geheel
5) Functies statistiek
- Beschrijven
= onderzoekgegevens overzichtelijk presenteren in de vorm van tabellen, grafieken & kengetallen
- Verklaren
= statistische modellen bouwen om bepaalde fenomenen die we vaststellen in werkelijkheid te verklaren
- Voorspellen
= voorspellingen formuleren over wat kan gebeuren
6) Verklaar: “statistiek kan niet exact verklaren & voorspellen
De verklarende statistiek geeft geen definitieve voorspellingen of verklaringen, maar wel voorspellingen en verklaringen in
termen van kansen
- Probalistische uitspraken
, 2
GEGEVENS VERZAMELEN
7) Manier om gegevens te verzamelen: “hoe meten?”
- Lintmeter
- Examen afnemen
- BMI bepalen
- Bloeddrukmeter
- Enquête
- Tellen
8) Variabele – waarde - constante
- Variabele = wat meet je
- Waarde = antwoord verkregen via meting
- Constante = variabele waarbij de waarde dezelfde is voor alle statistische eenheden
9) Populatie – steekproef – statistische eenheid
- Populatie = N, wie of wat je meet
- Steekproef = n, gedeelte van de populatie
- Statistische eenheid = 1 iets of iemand uit de populatie
10) Waarom/ wanneer steekproef?
Niet altijd mogelijk om de volledige populatie te bevragen
11) Variabiliteit van de steekproef
Doordat iedere steekproef uit andere elementen van de steekproef van de populatie kan bestaan, verschillen de uitkomsten van
elkaar
12) Belang van grootte steekproef – representatieve steekproef – aselecte steekproef
- Grootte steekproef = hoe groter, hoe beter
- Representatieve steekproef = moet de samenstelling van de populatie benaderen
- Aselecte steekproef = steekproef samengesteld door toeval
13) Soorten variabelen
- Kwalitatieve of numerieke variabele = numeriek
o Je kan er mee rekenen
o Lengte, gewicht, BMI
o Aantal kinderen
- Kwalitatieve of categorische variabelen = waarden & codes
o Berekeningen zijn zinloos
o Haarkleur, geslacht, postcode
- Discrete variabelen = bepaalde waarden, geen tussenliggende waarden
- Continue variabelen = wel tussenliggende waarden
LEERSTOF EXAMEN STATISTIEK
INLEIDING
1) Statistiek associëren met kwantitatief onderzoek
Kwantitatief = probeert feiten te achterhalen hoeveel, hoe vaak & hoe groot?
à Cijfers
à Statistiek helpt bij de verwerking
2) Aangeven waar/ hoe statistiek in het dagelijkse leven gebruikt wordt
- Weer
- Enquêtes
- Totaalscore examenresultaten
3) Aangeven waar/ hoe statistiek in het sw gebruikt wordt
Belangrijk hulpmiddel voor alle wetenschappen: sw bv:
à Soort hulpvragen
à Evolutie hulpvragen
à Opstellen jaarverslag
à Uitvoeren omgevingsanalyse
4) Soorten statistiek
- Beschrijvende/ deductieve/ descriptieve statistiek
= onderzoekgegevens overzichtelijk voorstellen adhv tabellen, figuren, berekenen kengetallen & weergeven van
verbanden
- Verklarende/ toetsende/ inferentiële/ inductieve statistiek
= verzamelde informatie generaliseren naar een groter geheel
5) Functies statistiek
- Beschrijven
= onderzoekgegevens overzichtelijk presenteren in de vorm van tabellen, grafieken & kengetallen
- Verklaren
= statistische modellen bouwen om bepaalde fenomenen die we vaststellen in werkelijkheid te verklaren
- Voorspellen
= voorspellingen formuleren over wat kan gebeuren
6) Verklaar: “statistiek kan niet exact verklaren & voorspellen
De verklarende statistiek geeft geen definitieve voorspellingen of verklaringen, maar wel voorspellingen en verklaringen in
termen van kansen
- Probalistische uitspraken
, 2
GEGEVENS VERZAMELEN
7) Manier om gegevens te verzamelen: “hoe meten?”
- Lintmeter
- Examen afnemen
- BMI bepalen
- Bloeddrukmeter
- Enquête
- Tellen
8) Variabele – waarde - constante
- Variabele = wat meet je
- Waarde = antwoord verkregen via meting
- Constante = variabele waarbij de waarde dezelfde is voor alle statistische eenheden
9) Populatie – steekproef – statistische eenheid
- Populatie = N, wie of wat je meet
- Steekproef = n, gedeelte van de populatie
- Statistische eenheid = 1 iets of iemand uit de populatie
10) Waarom/ wanneer steekproef?
Niet altijd mogelijk om de volledige populatie te bevragen
11) Variabiliteit van de steekproef
Doordat iedere steekproef uit andere elementen van de steekproef van de populatie kan bestaan, verschillen de uitkomsten van
elkaar
12) Belang van grootte steekproef – representatieve steekproef – aselecte steekproef
- Grootte steekproef = hoe groter, hoe beter
- Representatieve steekproef = moet de samenstelling van de populatie benaderen
- Aselecte steekproef = steekproef samengesteld door toeval
13) Soorten variabelen
- Kwalitatieve of numerieke variabele = numeriek
o Je kan er mee rekenen
o Lengte, gewicht, BMI
o Aantal kinderen
- Kwalitatieve of categorische variabelen = waarden & codes
o Berekeningen zijn zinloos
o Haarkleur, geslacht, postcode
- Discrete variabelen = bepaalde waarden, geen tussenliggende waarden
- Continue variabelen = wel tussenliggende waarden