Uitwerking opdracht 3 bewegingsanalyse 2 (bwb220)

Opdracht 3 – bewegingsanalyse 2
Stap 1: Welke k-waarde heb je gebruikt voor het laagdoorlaatfilter? Welke functie vervult het
hoogdoorlaatfilter en het door jouw toegepaste laagdoorlaatfilter?

Er is een k-waarde van 53 gebruikt bij het laagdoorlaatfilter. Dit is berekend met de formule … = ½ *
(… - …) – 1. Een hoogdoorlaatfilter zorgt ervoor dat hoge frequenties doorgelaten worden en lage
frequenties eruit worden gefilterd. Het hoogdoorlaatfilter wordt gebruikt om de laag frequente
bewegingsartefaceten eruit te filteren. Het laagdoorlaatfilter doet het tegenovergestelde, hier
worden lage frequenties doorgelaten en hoge frequenties eruit gefilterd. Dit filter wordt toegepast
om de hoog frequente elektromagnetische storing te verwijderen.

Stap 2: Wat zie je in de verschillende grafieken? Wanneer zijn de spieren tijdens lopen actief? Welke
spier is het meest actief? Welke spier levert de meeste kracht? Wat zijn de respectievelijke functies
van deze twee spieren?

In de eerste grafiek is het ruwe EMG signaal van de spieren GML en TA ten opzichte van de tijd te
zien. In de tweede grafiek is het laagdoorgefilterde signaal ten opzichte van de tijd te zien. In de
derde grafiek is het voetcontact geplot. Een looppatroon bestaat uit de stand- en zwaaifase. Tijdens
de standfase is de GML actief, ook levert deze spier de meeste kracht en zorgt het voor de afzet.
Tijdens de zwaaifase is de TA actief, deze spier zorgt voor een smooth voetcontact met de grond.

Stap 3: In welke fasen zijn de twee spieren tijdens lopen het meest actief? Welke spier levert de
meeste kracht?

De functie cumztrapz houdt rekening met de trapezoïde vorm van het signaal tijdens het uitvoeren
van de berekening. De functie sum houdt hier geen rekening mee. Tijdens de standfase is de GML het
meeste actief, tijdens de zwaaifase geldt dit voor TA.

Geef een korte samenvatting van je analyse van de spieractiviteit van TA en GML tijdens lopen. - Geef
in je samenvatting antwoord op de volgende vragen: - Wat is de duur van een schrede en wat is de
stand/zwaai verhouding? - Interpreteer de activiteit van de GML en TA als functie van de stapcyclus
en in evt. relevante termen als agonist, antagonist en co-contractie. - Kun je benoemen wanneer de
spieren isometrisch, concentrisch of excentrisch actief zijn? - Wat kun je zeggen over de door de
spieren uitgeoefende krachten/momenten?

Zowel de TA als de GML zijn betrokken bij het lopen. De TA is actief tijdens de zwaaifase, de GML is
actief tijdens de standfase. De duur van de zwaaifase is 0,52 s en de standfase 0,59 s. Een schrede is
een zwaaifase en een standfase samen dit is gemiddeld 1,1 s. De verhouding tussen de zwaai en
standfase is 1:1,13.

De activiteit van TA in de zwaaifase geeft een positief moment van ongeveer 0,3 mV. De GML is op
dat moment in een negatief moment van ongeveer 0,05 mV. Tijdens de standfase levert de GML een
kracht van ongeveer 0,3 mV met een positief moment, terwijl de TA nu een een kracht van 0,05 mV
levert.

Tijdens de zwaaifase is er activiteit van TA nodig om de voet niet over de grond te laten slepen, de
spier moet hiervoor concentrisch worden aangespannen. Tijdens de zwaaifase is de GML slechts
weinig actief, de spier zal excentrisch worden aangespannen. Tijdens de standfase zorgt de GML voor
de meeste kracht, de spier zal dan concentrisch aanspannend. Tijdens de standfase zal TA
isometrisch worden aangespannen. De twee spieren zijn antagonisten van elkaar, dit zorgt ervoor dat
het been tijdens de standfase niet inzakt en maakt contractie verder mogelijk. In de grafiek is dit ook