Planten
Boomlaag Struiklaag Kruid- en moslaag
Boven 3m 0,5-3m Onder 0,5m
Onkruid= een kruid dat voorkomt op een plaats waar het niet gewenst is.
Basisbegrippen
• Kinderen hebben eigen kijk op leven => laat ze al doende ontdekken + ervaren
• Essentieel om ze inzicht mee te geven dat planten ook levende wezens zijn
• Planten laten onderzoeken + ontdekken cruciaal
Bouw v/e zaadplant
• Zaadplant
→ Wortel
→ Stengel groei & leven v/d plant
→ Blad
→ Bloemen Voortbestaan v/d soort
→ Vruchten (geslachtelijke voortplanting)
De wortel
• Kenmerken:
→ Geen bladeren
→ Geen knopen -> niet geleed
→ Niet alle wortels ondergronds
• Begrippen:
→ Tweezaadlobbigen: Hoofdwortel & zijwortels (fijnere vertakkingen)
→ Andere soorten: Even wortels & bijwortels (= ontspringen naast
elkaar op stengel)
→ Wortelharen zijn de fijnste vertakkingen zorgen voor goed contact
met bodem
• Functies:
→ Opnemen water en zouten uit bodem
→ Verankeren v/d plant i/d grond
→ SOMS: belangrijke opslagplaats reservevoedsel
,De stengel
• Kenmerken:
→ Draagt bladeren of heeft er gedragen
• Begrippen:
→ Knoop: plaats waar blad aan vastgehecht is
→ Tussenknoopstuk: stuk stengel tss 2 knopen
→ Lid: tussenknoopstuk met aansluitende knoop
→ Geleed: aaneensluitende leden
→ Bladoksel: hoek tss bovenkant v/e blad en stengel
→ Knoppen naargelang plaats: eindknop, okselknop of zijknop
→ Knoppen naargelang inhoud: bloemknop, bladknop of
gemengde knop
• Functie:
→ Bloemen, bladeren en vruchten dragen
→ Vervoeren van sappen
→ SOMS: belangrijke opslagplaats reservevoedsel
Het blad
• Kenmerken:
→ Gewoonlijk vlak
→ Dun
→ Groen
→ Beperkte levensduur
→ Bladoksel zit vaak een knoop
• Begrippen:
→ Bladschijf: hoofdnerf, zijnerven, aderen en bladmoes
→ Bladsteel
• Functies:
→ Fotosynthese (glucose aanmaken)
→ Bescherming
→ SOMS: opslag reservevoedsel
• Bladeren beschrijven:
1. Bladstand
→ Verspreid: 1 blad per knoop (beuk)
→ Tegenovergesteld: 2 bladeren per knoop (brandnetel)
→ Kransgewijs: 3 of meer bladeren per knoop (Kleefkruid)
, 2. Insnijdingen v/d bladschijf
→ Gezaagd: insnijdingen + uitsteeksels scherp (hazelaar, vlier)
→ Getand: insnijdingen stomp + uitsteeksels scherp (tamme kastanje)
→ Gekarteld: insnijdingen scherp + uitsteeksels stomp (hondsdraf) Ondiepe!
→ Gaaf: geen insnijdingen (beuk)
→ Gegolfd: niet in het vlak v/h blad liggende golvingen (zomereik)
→ Gelobd: insnijdingen niet tot het midden v/d zijnerven (klimop)
→ Gespleten: insnijdingen tot het midden v/d zijnerven (Meidoorn) Diepere!
→ Gedeeld: insnijdingen dieper dan het midden v/d zijnerven (boterbloem)
→ Samengesteld blad => insnijdingen tot op de hoofdnerf
3. Enkelvoudig of samengesteld
4. Bladvorm
→ Blad is breedst i/d onderste helft: eirond, hartvormig, driehoekig
→ Blad is breedst i/d bovenste helft: omgekeerd eivormig, omgekeerd
hartvormig, spatelvormig
→ Blad is het breedst i/h midden: langwerpig, ovaal, rond, niervormig
5. Nervatuur
→ Veernervig: 1 hoofdnerg met veel zijnerven die op versch. hoogten
ontspringen
Boomlaag Struiklaag Kruid- en moslaag
Boven 3m 0,5-3m Onder 0,5m
Onkruid= een kruid dat voorkomt op een plaats waar het niet gewenst is.
Basisbegrippen
• Kinderen hebben eigen kijk op leven => laat ze al doende ontdekken + ervaren
• Essentieel om ze inzicht mee te geven dat planten ook levende wezens zijn
• Planten laten onderzoeken + ontdekken cruciaal
Bouw v/e zaadplant
• Zaadplant
→ Wortel
→ Stengel groei & leven v/d plant
→ Blad
→ Bloemen Voortbestaan v/d soort
→ Vruchten (geslachtelijke voortplanting)
De wortel
• Kenmerken:
→ Geen bladeren
→ Geen knopen -> niet geleed
→ Niet alle wortels ondergronds
• Begrippen:
→ Tweezaadlobbigen: Hoofdwortel & zijwortels (fijnere vertakkingen)
→ Andere soorten: Even wortels & bijwortels (= ontspringen naast
elkaar op stengel)
→ Wortelharen zijn de fijnste vertakkingen zorgen voor goed contact
met bodem
• Functies:
→ Opnemen water en zouten uit bodem
→ Verankeren v/d plant i/d grond
→ SOMS: belangrijke opslagplaats reservevoedsel
,De stengel
• Kenmerken:
→ Draagt bladeren of heeft er gedragen
• Begrippen:
→ Knoop: plaats waar blad aan vastgehecht is
→ Tussenknoopstuk: stuk stengel tss 2 knopen
→ Lid: tussenknoopstuk met aansluitende knoop
→ Geleed: aaneensluitende leden
→ Bladoksel: hoek tss bovenkant v/e blad en stengel
→ Knoppen naargelang plaats: eindknop, okselknop of zijknop
→ Knoppen naargelang inhoud: bloemknop, bladknop of
gemengde knop
• Functie:
→ Bloemen, bladeren en vruchten dragen
→ Vervoeren van sappen
→ SOMS: belangrijke opslagplaats reservevoedsel
Het blad
• Kenmerken:
→ Gewoonlijk vlak
→ Dun
→ Groen
→ Beperkte levensduur
→ Bladoksel zit vaak een knoop
• Begrippen:
→ Bladschijf: hoofdnerf, zijnerven, aderen en bladmoes
→ Bladsteel
• Functies:
→ Fotosynthese (glucose aanmaken)
→ Bescherming
→ SOMS: opslag reservevoedsel
• Bladeren beschrijven:
1. Bladstand
→ Verspreid: 1 blad per knoop (beuk)
→ Tegenovergesteld: 2 bladeren per knoop (brandnetel)
→ Kransgewijs: 3 of meer bladeren per knoop (Kleefkruid)
, 2. Insnijdingen v/d bladschijf
→ Gezaagd: insnijdingen + uitsteeksels scherp (hazelaar, vlier)
→ Getand: insnijdingen stomp + uitsteeksels scherp (tamme kastanje)
→ Gekarteld: insnijdingen scherp + uitsteeksels stomp (hondsdraf) Ondiepe!
→ Gaaf: geen insnijdingen (beuk)
→ Gegolfd: niet in het vlak v/h blad liggende golvingen (zomereik)
→ Gelobd: insnijdingen niet tot het midden v/d zijnerven (klimop)
→ Gespleten: insnijdingen tot het midden v/d zijnerven (Meidoorn) Diepere!
→ Gedeeld: insnijdingen dieper dan het midden v/d zijnerven (boterbloem)
→ Samengesteld blad => insnijdingen tot op de hoofdnerf
3. Enkelvoudig of samengesteld
4. Bladvorm
→ Blad is breedst i/d onderste helft: eirond, hartvormig, driehoekig
→ Blad is breedst i/d bovenste helft: omgekeerd eivormig, omgekeerd
hartvormig, spatelvormig
→ Blad is het breedst i/h midden: langwerpig, ovaal, rond, niervormig
5. Nervatuur
→ Veernervig: 1 hoofdnerg met veel zijnerven die op versch. hoogten
ontspringen