Begrippenlijst sociologie
Hoofdstuk 1
Civil inattention = beschaafd negeren
Thomas theorema = als mensen situaties als echt
definiëren, dan worden die echt in hun
gevolgen
Groep - Aantal personen met duurzame
interacties
- Groepsleden nemen bepaalde
positie in
- Spontaan ontstaan groepregels
die gedrag bepalen en
voorspelbaar zijn
- Leden zijn gebonden door gevoel
van samenhorigheid
Peergroup = een groep mensen uit de
samenleving, die een vergelijkbare
leeftijd, status, belang of
belangstelling hebben en
gemeenschappelijke gedragscodes
Doelgroep = groep waarop je je richt als je iets
wilt
Organisatie = is ook een groep, maar heeft meer
specifieke kenmerken
- Bevat mensen die samenwerken
- Er is een gemeenschappelijk
doel
- De interacties verlopen vanuit
duidelijk omschreven posities
gericht op nastreven doel
- De organisatie is herkenbaar als
geheel
- De organisatie interageert met
andere organisaties
Institutie = - Gestandaardiseerd
interactiepatroon tussen
mensen, groepen en
organisaties
- Stabiel maar kan veranderen
- Geeft routine, voorspelbaarheid
en orde aan samenleven
- Geeft aantwoord op
levensnoodzakelijke vragen
, Gestandaardiseerd gedrag = gedrag dat zichtbaar is in het leven
van heel veel mensen
Harde solidariteit = solidariteit die bij wet is vastgelegd,
maatregelen die door de regering
gestemd wordt
Zachte solidariteit = door groepen van mensen opgericht
(op basis van vrijwilligers), geeft goed
gevoel aan medewerkers, niet
geïnstitutionaliseerd, geeft gunsten en
is willekeurig
Welvaartsstaat = een sociaal systeem waarin de staat
primaire verantwoordelijkheid draagt
voor het welzijn van zijn burgers
Functionalistische visie = samenleving bestaat uit
verschillende groepen van mensen.
Elke groep heeft eigen functie om
samenleving als geheeld gezond te
doen functioneren.
Conflictsociologie = bestuderen de sociale ongelijkheid
Cultuur = al het kunstamatige dat de mens in
de loop van de geschiedenis heeft
toegevoegd aan de natuur
Waarden = ideeën die we hebben over wat goed
en wenselijk is als iemand ingaat
tegen een waarde die je hebt, heb je
vaak een emotionele reactie
Normen = de verwachtingen ten aanzien van
gedrag en criteria om gedrag te
beoordelen. Hangen af van onze
waarden en doelen. Ze zijn een
richtlijn van hoe het hoort, als je het
anders doet dan volgt er een sanctie
Hoofdstuk 2
Identiteit = een verzameling blijvende (en deels
veranderbare) kenmerken die iemand
uniek maken
Role taking = je speelt in gedachten de rol van de
ander en je leert daardoor iets over
Hoofdstuk 1
Civil inattention = beschaafd negeren
Thomas theorema = als mensen situaties als echt
definiëren, dan worden die echt in hun
gevolgen
Groep - Aantal personen met duurzame
interacties
- Groepsleden nemen bepaalde
positie in
- Spontaan ontstaan groepregels
die gedrag bepalen en
voorspelbaar zijn
- Leden zijn gebonden door gevoel
van samenhorigheid
Peergroup = een groep mensen uit de
samenleving, die een vergelijkbare
leeftijd, status, belang of
belangstelling hebben en
gemeenschappelijke gedragscodes
Doelgroep = groep waarop je je richt als je iets
wilt
Organisatie = is ook een groep, maar heeft meer
specifieke kenmerken
- Bevat mensen die samenwerken
- Er is een gemeenschappelijk
doel
- De interacties verlopen vanuit
duidelijk omschreven posities
gericht op nastreven doel
- De organisatie is herkenbaar als
geheel
- De organisatie interageert met
andere organisaties
Institutie = - Gestandaardiseerd
interactiepatroon tussen
mensen, groepen en
organisaties
- Stabiel maar kan veranderen
- Geeft routine, voorspelbaarheid
en orde aan samenleven
- Geeft aantwoord op
levensnoodzakelijke vragen
, Gestandaardiseerd gedrag = gedrag dat zichtbaar is in het leven
van heel veel mensen
Harde solidariteit = solidariteit die bij wet is vastgelegd,
maatregelen die door de regering
gestemd wordt
Zachte solidariteit = door groepen van mensen opgericht
(op basis van vrijwilligers), geeft goed
gevoel aan medewerkers, niet
geïnstitutionaliseerd, geeft gunsten en
is willekeurig
Welvaartsstaat = een sociaal systeem waarin de staat
primaire verantwoordelijkheid draagt
voor het welzijn van zijn burgers
Functionalistische visie = samenleving bestaat uit
verschillende groepen van mensen.
Elke groep heeft eigen functie om
samenleving als geheeld gezond te
doen functioneren.
Conflictsociologie = bestuderen de sociale ongelijkheid
Cultuur = al het kunstamatige dat de mens in
de loop van de geschiedenis heeft
toegevoegd aan de natuur
Waarden = ideeën die we hebben over wat goed
en wenselijk is als iemand ingaat
tegen een waarde die je hebt, heb je
vaak een emotionele reactie
Normen = de verwachtingen ten aanzien van
gedrag en criteria om gedrag te
beoordelen. Hangen af van onze
waarden en doelen. Ze zijn een
richtlijn van hoe het hoort, als je het
anders doet dan volgt er een sanctie
Hoofdstuk 2
Identiteit = een verzameling blijvende (en deels
veranderbare) kenmerken die iemand
uniek maken
Role taking = je speelt in gedachten de rol van de
ander en je leert daardoor iets over