Samenvatting naslag Natuurlijke afweer (Martien Kapsenberg)
Hoofdstuk 1.1 t/m 1.7 pp. 3 t/m 12
Vier taken immuunsysteem: 1. Immunologische herkenning 2. Immuun effector
functies 3. Immuun regulatie 4. Immunologisch geheugen.
Pathogen-> fysieke en chemische barrieres-> gaat er door heen?->
complementsysteem, witte bloedcellen
Innate immunity=aangeboren immuunsysteem: snelle reactie
Adaptive immunity= aangeleerd immuunsysteem: langzamere reactie (antigen
receptoren).
leukocyten: komen uit het beenmerg -> beschermen perifere weefsels (of in
lymfevaten)
Hematopoietic stem cells van beenmerg: bloedplaatjes en witte bloedcellen
komen hier uit voort.
2 soorten witte bloedcellen: lymphoid en myeloid.
Common myeloid progenitor: voorloper van macrofagen, granulocyten, mest
cellen en dendritische cellen + rode bloedcellen.
Monocyt-> macrofaag: eten pathogenen op (innate én adaptive) + induceren
inflammatie
Granulocyten/ polymorphonuclear leukocytes: neutrofielen ( nemen
pathogenen op, vernietigen ze intracellulair dmv enzymen) , eosinofielen en
basofielen (verdediging tegen parasieten, allergische reacties).
Mest cellen: allergie respons, verdedigen interne oppervlakten, inflammatie.
Dendritische cellen: door bloedstroom-> nemen dmv fagocytose dingen op +
nemen intracellulair vocht daarbij op = macropinocytosis. Herkent pathogen->
brengt naar T lymphocyten (-> heten ook antigen-presenting cells (APCs) )
Common lymphoid progenitor: antigen specifieke lymphocyten van het
adaptieve immuunsysteem.
Natural killer cel (NK cel)
Lymfocyten zonder activatie: naieve lymfocyten. Lymfocyten die gedifferentieerd
zijn: effector lymfocyten.
B lymfocyten (B cellen) en T lymfocyten (T cellen).
Antigen-> B cel-> B-cell antigen receptor/B-cel receptor (BCR) -> actief->
differentieert-> plasmacel -> productie antilichamen.
Antilichamen: immunoglobulines= Ig.
Antigen-> T cel-> T-cell antigen receptor/T-cel receptor (TCR) -> actief->
differentieert-> effector T lymfocyten : Cytotoxische T cellen, Helper T cellen of
Regulatory T cellen.
Geheugencellen: B en T cellen.
Lymfocyten: in lymphoid tissues/ organs -> central/ primary lymphoid organs en
peripheral/secondary organs.
Centraal= thymus en beenmerg. Peripheral: lymfklieren, milt, slijmlagen.
B cellen rijpen in been merg. T cellen: thymus.
Cytokine: een eiwit uitgescheiden door een cel dat andere cellen kan
beïnvloeden.
Chemokines: eiwitten die werken als een stof die cellen met een receptor
ervoor aantrekken.
, Inflammation: cytokines + chemokines door macrofagen.
Ontsteking: bacterie zet macrofaag aan -> cytokines en chemokines->
vasodialation-> rood en dik -> inflammatory cells migreren naar de plek->
inflammatory mediators -> pijn.
Complement: plasma eiwitten -> oppervlakte bacterie-> actief ->
proteolytische reacties-> coating microben -> herkend en gebonden door
complement receptoren op macrofagen .
Pijn: cytokines en complement-> leukocyten plakken aan endotheel -> naar
infectie-> dat doet pijn.
Pathogeen herkenning mechanismen van macrofagen etc herkennen pathogen-
associated molecular patterns (PAMPs)-> herkend door pattern
recognition receptors (PRRs)
Adjuvant: om een adaptive immune respons te krijgen moesten bacterieën
gemixt worden antigenen.
Hoofdstuk 2.1 t/m 2.5 pp. 37 t/m 52
Onderscheid self en non-self: innate immunity heeft een beperkt aantal
receptoren maar adaptive immunity gebruikt een proces hercombinatie van
genen om zo meerdere receptoren te maken.
Reactie op infectie: 1. Innate immunity: infecite-> herkenning -> verwijdering
2. Early induced innate response: infecite-> effector cellen aantrekken ->
PAMPs herkennen-> activatie effector + inflammatie -> verwijdering 3. Adaptive
immune response: infectie-> transport antigen naar lymfen -> herkenning door
B en T cellen -> klonale expansie en differentiatie -> verwijdering
Humoral innate immunity: complement systeem en andere oplosbare
verwering.
Pathogenen: virussen, bacteriën, schimmels en parasieten.
Pathogenese: manier waarop een pathogeen ziekte veroorzaakt.
Innate immunity tegen intracellulaire pathogenen: 1. Doden voor invasie 2.
Geïnfecteerde cellen herkennen -> doden (NK cellen tot cytotoxische t cellen het
overnemen).
Exotoxines: extracellulaire bacteriële pathogenen produceren dit -> schade
lichaam.
Endotoxines: niet uitgescheiden delen van de bacteriële structuur -> schade.
Commensal microbiota: zitten altijd in lichaam-> niet schadelijk + eerste barriere
bacteriën via darmen.
Pathogenen hechten aan epitheel-> locale infectie (penetratie epitheel)-
>peptiden, fagocyten en complement -> infectie van het weefsel-> NK cellen,
complement, cytokines en fagocyten + remming verspreiding -> cytotoxische T
cellen, macrofagen en specifieke antilichamen -> adaptive immunity.
Oppervlakte epitheel zijn 1e barriere voor pathogenen (lage pH bvb).
Epitheel cellen produceren: lysozymen en secretory phospholipase A2 +
antimicrobiële peptiden (defensines, cathelicidines en histatines. )
Defensines (alfa, beta en thèta defensines): amphipathic, oude antimicrobial
peptide, maken celmembraan kapot. Alle antimicrobial peptides gemaakt van
propeptides . Neutrofielen: alfa defensines -> primary granules . Paneth cell: alfa
defensines, cryptdins. Beta defensines: epitheel buiten ingewanden.
Hoofdstuk 1.1 t/m 1.7 pp. 3 t/m 12
Vier taken immuunsysteem: 1. Immunologische herkenning 2. Immuun effector
functies 3. Immuun regulatie 4. Immunologisch geheugen.
Pathogen-> fysieke en chemische barrieres-> gaat er door heen?->
complementsysteem, witte bloedcellen
Innate immunity=aangeboren immuunsysteem: snelle reactie
Adaptive immunity= aangeleerd immuunsysteem: langzamere reactie (antigen
receptoren).
leukocyten: komen uit het beenmerg -> beschermen perifere weefsels (of in
lymfevaten)
Hematopoietic stem cells van beenmerg: bloedplaatjes en witte bloedcellen
komen hier uit voort.
2 soorten witte bloedcellen: lymphoid en myeloid.
Common myeloid progenitor: voorloper van macrofagen, granulocyten, mest
cellen en dendritische cellen + rode bloedcellen.
Monocyt-> macrofaag: eten pathogenen op (innate én adaptive) + induceren
inflammatie
Granulocyten/ polymorphonuclear leukocytes: neutrofielen ( nemen
pathogenen op, vernietigen ze intracellulair dmv enzymen) , eosinofielen en
basofielen (verdediging tegen parasieten, allergische reacties).
Mest cellen: allergie respons, verdedigen interne oppervlakten, inflammatie.
Dendritische cellen: door bloedstroom-> nemen dmv fagocytose dingen op +
nemen intracellulair vocht daarbij op = macropinocytosis. Herkent pathogen->
brengt naar T lymphocyten (-> heten ook antigen-presenting cells (APCs) )
Common lymphoid progenitor: antigen specifieke lymphocyten van het
adaptieve immuunsysteem.
Natural killer cel (NK cel)
Lymfocyten zonder activatie: naieve lymfocyten. Lymfocyten die gedifferentieerd
zijn: effector lymfocyten.
B lymfocyten (B cellen) en T lymfocyten (T cellen).
Antigen-> B cel-> B-cell antigen receptor/B-cel receptor (BCR) -> actief->
differentieert-> plasmacel -> productie antilichamen.
Antilichamen: immunoglobulines= Ig.
Antigen-> T cel-> T-cell antigen receptor/T-cel receptor (TCR) -> actief->
differentieert-> effector T lymfocyten : Cytotoxische T cellen, Helper T cellen of
Regulatory T cellen.
Geheugencellen: B en T cellen.
Lymfocyten: in lymphoid tissues/ organs -> central/ primary lymphoid organs en
peripheral/secondary organs.
Centraal= thymus en beenmerg. Peripheral: lymfklieren, milt, slijmlagen.
B cellen rijpen in been merg. T cellen: thymus.
Cytokine: een eiwit uitgescheiden door een cel dat andere cellen kan
beïnvloeden.
Chemokines: eiwitten die werken als een stof die cellen met een receptor
ervoor aantrekken.
, Inflammation: cytokines + chemokines door macrofagen.
Ontsteking: bacterie zet macrofaag aan -> cytokines en chemokines->
vasodialation-> rood en dik -> inflammatory cells migreren naar de plek->
inflammatory mediators -> pijn.
Complement: plasma eiwitten -> oppervlakte bacterie-> actief ->
proteolytische reacties-> coating microben -> herkend en gebonden door
complement receptoren op macrofagen .
Pijn: cytokines en complement-> leukocyten plakken aan endotheel -> naar
infectie-> dat doet pijn.
Pathogeen herkenning mechanismen van macrofagen etc herkennen pathogen-
associated molecular patterns (PAMPs)-> herkend door pattern
recognition receptors (PRRs)
Adjuvant: om een adaptive immune respons te krijgen moesten bacterieën
gemixt worden antigenen.
Hoofdstuk 2.1 t/m 2.5 pp. 37 t/m 52
Onderscheid self en non-self: innate immunity heeft een beperkt aantal
receptoren maar adaptive immunity gebruikt een proces hercombinatie van
genen om zo meerdere receptoren te maken.
Reactie op infectie: 1. Innate immunity: infecite-> herkenning -> verwijdering
2. Early induced innate response: infecite-> effector cellen aantrekken ->
PAMPs herkennen-> activatie effector + inflammatie -> verwijdering 3. Adaptive
immune response: infectie-> transport antigen naar lymfen -> herkenning door
B en T cellen -> klonale expansie en differentiatie -> verwijdering
Humoral innate immunity: complement systeem en andere oplosbare
verwering.
Pathogenen: virussen, bacteriën, schimmels en parasieten.
Pathogenese: manier waarop een pathogeen ziekte veroorzaakt.
Innate immunity tegen intracellulaire pathogenen: 1. Doden voor invasie 2.
Geïnfecteerde cellen herkennen -> doden (NK cellen tot cytotoxische t cellen het
overnemen).
Exotoxines: extracellulaire bacteriële pathogenen produceren dit -> schade
lichaam.
Endotoxines: niet uitgescheiden delen van de bacteriële structuur -> schade.
Commensal microbiota: zitten altijd in lichaam-> niet schadelijk + eerste barriere
bacteriën via darmen.
Pathogenen hechten aan epitheel-> locale infectie (penetratie epitheel)-
>peptiden, fagocyten en complement -> infectie van het weefsel-> NK cellen,
complement, cytokines en fagocyten + remming verspreiding -> cytotoxische T
cellen, macrofagen en specifieke antilichamen -> adaptive immunity.
Oppervlakte epitheel zijn 1e barriere voor pathogenen (lage pH bvb).
Epitheel cellen produceren: lysozymen en secretory phospholipase A2 +
antimicrobiële peptiden (defensines, cathelicidines en histatines. )
Defensines (alfa, beta en thèta defensines): amphipathic, oude antimicrobial
peptide, maken celmembraan kapot. Alle antimicrobial peptides gemaakt van
propeptides . Neutrofielen: alfa defensines -> primary granules . Paneth cell: alfa
defensines, cryptdins. Beta defensines: epitheel buiten ingewanden.