1. Inleiding
Microbiologie = de wetenschap die organismen bestudeert die uitsluitend met een
microscoop te zien zijn
o Klassieke microbiologie: voorkomen van MO in de natuur, fysiologie en
voortplanting van MO, invloed op mensen, …
o Medische microbiologie: studie van MO die de mens ziek kunnen maken en van
direct van belang zijn
1.1 Indeling van de MO
Alle wezens bestaan uit cellen
Twee soorten cellen:
Eukaryote cellen [eu = echt; karyon = kern] Prokaryote cellen
Bevatten celkern Geen celkern
DNA zit in celkern DNA zit in los in cytoplasma
Eenvoudige celwand Complexe celwand
Complexe celstructuur Eenvoudige celstructuur
Bevat celorganellen (ER, mitochondriën, Bevat geen celorganellen
lysosomen, Golgi-apparaat)
Quasi alle planten, schimmels en dieren Vb. bacteriën
2. Bacteriën
Meest succesvolle groep organismen op aarde – alles overleefd
Key to succes:
o Aanpassingsvermogen
Nodig i.f.v. beschikbaarheid van voedingsstoffen
Ontwikkeling speciale structuren (vb. zweepharen)
o Metabolisme
Delingsvermogen
2.1 Bouw van bacteriën
Vijf delen:
o Kern
Bacterie bevat geen echte celkern
Erfelijk materiaal “zweeft” rond in cytoplasma
DNA is dubbeldradig circulair gewonden streng
Regio die DNA bevat -> nucleoïd
Losse fragmenten DNA -> plasmiden
o Cytoplasma
Vrij eenvoudig
1
, 70% water
Bevat enzymen nodig voor afbraak + opbouw
Rijk aan ribosomen
Verschillen in opbouw van eukaryote ribsomen
Gebruikt als herkenning + doelwit antibacteriële producten
Geen endoplasmatisch reticulum of mitochondriën
o Cytoplasmamembraan
Fosfolipidendubbellaagstructuur (= dubbele vetlaag / aan weerszijde eitwitlaag)
Geen sterolen (=organische moleculen die zorgen voor versteviging in cel)
Complexe structuur -> nemen functies over die bij eukaryoten door verschillende
celorganellen wordt vervuld
Hoge osmotische waarde (hoge inwendige druk) -> stevige celwand
Functies:
Opname voedingsstoffen
AH cel
Biosynthese (opbouw) van structurele moleculen
o Celwand
Vorm + stevigheid
Peptidoglycaan -> zorgt voor vorm & stevigheid
Lange suikerketens gekoppeld d.m.v. peptiden
Wordt als herkenning & doel gebruikt voor AB -> vanwege typerendheid
voor bacteriën
o Uitwendige structuren (niet essentieel, maar handig)
Kapsel/slijmlaag
Bescherming uitwendige bedraiging
Belangrijke factor virulentie
Flagellen/zweepdraden
Lange beweeglijke draden opgebouwd uit eiwitten
Komt enkel voor bij beweeglijke bacteriën
Pili
Draadvormige structuren – dunner en niet beweeglijk
Belangrijke factor virulentie
Elke soort pili maakt een ander antigeen (= molecule die een reactie op
immuunsysteem kan veroorzaken) aan
Sporevorming
Uitsluitend gram+
Cryptobiotisch -> sporen vertonen geen metabole activiteit
Kan in ideale omstandigheden zich ontwikkelen tot een normaal
functionerende bacterie (germinatie)
Spore
o Kern
Bevat nodige elementen voor germinatie
Kleine hoeveelheden van alle elementen die bacterie
nodig heeft om eiwitten aan te maken
o Integumentum (omhulsel)
Verschillende lagen
2