Pedagogisch handelen
Hoofdstuk 1: componenten van het pedagogisch handelen
Componenten van het pedagogisch handelen.
Het komt van het oude Griekenland.
Nu: wetenschappelijke studie of theorie van opvoeding
Pedagogisch handelen = opvoedkundig handelen
Het pedagogisch model
Bij de vormgeving van het model hebben ze gebruik gemaakt van verschillende tandwielen, die liggen
op elkaar. Hiermee willen ze aangeven dat het een dynamisch gegeven is waarbij de
diverse aspecten voortdurend op elkaar inwerken.
Het kind en zijn psychologische basisbehoeften.
Het ultieme doel: veilige, stimulerende en gestructureerde leer-& leefomgeving.
Het kind staat centraal. Elk kind is uniek en heeft dus elk zijn eigen karakter,… (diversiteit).
Het kind heeft nood aan basisbehoeften en daar moet je rekening met houden. De basisbehoeften
staan in het pedagogisch model naast elkaar en rond het kind genoteerd.
De 3 psychologische basisbehoeften:
1) Verbondenheid: ik hoor erbij
Kinderen hebben behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Besteed aandacht aan de band
van lkr en lln zo vergroot je de kans dat de lln zich aanvaard voelen en op hun gemak zullen
zijn.
Ik kan binding voelen, ik voel me erkend.
Zaken vertellen over erbij horen.
Zoeken naar bindingen met ieder ander persoon.
2) Competentie: ik kan het
Kinderen hebben behoefte om dingen te kunnen en goed te doen. Je stimuleert het
zelfvertrouwen van de lln waardoor de lln extra hun best gaan doen.
3 lagen van competentie: kennis, vaardigheden, attitudes
Op 3 vlakken: cognitief vlak, sociaal/dynamisch, psychomotorisch
Het zelfbeeld en zelfvertrouwen:
, Correct/realistisch beeld vs fout/onrealistisch beeld
Positief zelfbeeld: Veel zelfvertrouwen uitdagingen aangaan, risico durven
nemen, fouten durven maken
vervulling basisbehoeften: gevoel autonomie, competentiegevoel, gevoel
verbondenheid
Negatief zelfbeeld: weinig/geen zelfvertrouwen niet durven, faalangst
eerder terugtrekken of agressie vertonen
Een dynamisch geheel van overtuigingen over het eigen ik dat in de loop van de
ontwikkeling geleidelijk vorm krijgt in interactie met de omgeving.
Overtuigingen over zichzelf op 4 vlakken:
Fixed en growth mindset
Mindset
Fixed(vast) Growth (groeigericht)
“ik ben dom, slim…” “ik doe dit…”
“hij is … zij zijn…” “ik handel zo…”
Een prestatie = vaststaand/statisch Een prestatie = veranderbaar/dynamisch
Aangeboren Resultaat van inspanning
Genetisch vastgelegd Resultaat van leerproces
Product van Groeimogelijkheden/beïnvloed-
IQ/aangeboren talent baar door individu
Niet (aan) te leren Je kan alles leren. (competentiegevoel)
(compententiegevoel)
3) Autonomie: ik wil het zelf
Kinderen willen zelf sturing geven aan wat ze doen.
Ik krijg ruimte om te ontdekken.
Ik neem het leren zelf in handen.
Ik word gestimuleerd om zelf te leren.
Reflectie op jezelf: zelfbeheer, zelfmanagement,
zelfregulatie
Hoofdstuk 1: componenten van het pedagogisch handelen
Componenten van het pedagogisch handelen.
Het komt van het oude Griekenland.
Nu: wetenschappelijke studie of theorie van opvoeding
Pedagogisch handelen = opvoedkundig handelen
Het pedagogisch model
Bij de vormgeving van het model hebben ze gebruik gemaakt van verschillende tandwielen, die liggen
op elkaar. Hiermee willen ze aangeven dat het een dynamisch gegeven is waarbij de
diverse aspecten voortdurend op elkaar inwerken.
Het kind en zijn psychologische basisbehoeften.
Het ultieme doel: veilige, stimulerende en gestructureerde leer-& leefomgeving.
Het kind staat centraal. Elk kind is uniek en heeft dus elk zijn eigen karakter,… (diversiteit).
Het kind heeft nood aan basisbehoeften en daar moet je rekening met houden. De basisbehoeften
staan in het pedagogisch model naast elkaar en rond het kind genoteerd.
De 3 psychologische basisbehoeften:
1) Verbondenheid: ik hoor erbij
Kinderen hebben behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Besteed aandacht aan de band
van lkr en lln zo vergroot je de kans dat de lln zich aanvaard voelen en op hun gemak zullen
zijn.
Ik kan binding voelen, ik voel me erkend.
Zaken vertellen over erbij horen.
Zoeken naar bindingen met ieder ander persoon.
2) Competentie: ik kan het
Kinderen hebben behoefte om dingen te kunnen en goed te doen. Je stimuleert het
zelfvertrouwen van de lln waardoor de lln extra hun best gaan doen.
3 lagen van competentie: kennis, vaardigheden, attitudes
Op 3 vlakken: cognitief vlak, sociaal/dynamisch, psychomotorisch
Het zelfbeeld en zelfvertrouwen:
, Correct/realistisch beeld vs fout/onrealistisch beeld
Positief zelfbeeld: Veel zelfvertrouwen uitdagingen aangaan, risico durven
nemen, fouten durven maken
vervulling basisbehoeften: gevoel autonomie, competentiegevoel, gevoel
verbondenheid
Negatief zelfbeeld: weinig/geen zelfvertrouwen niet durven, faalangst
eerder terugtrekken of agressie vertonen
Een dynamisch geheel van overtuigingen over het eigen ik dat in de loop van de
ontwikkeling geleidelijk vorm krijgt in interactie met de omgeving.
Overtuigingen over zichzelf op 4 vlakken:
Fixed en growth mindset
Mindset
Fixed(vast) Growth (groeigericht)
“ik ben dom, slim…” “ik doe dit…”
“hij is … zij zijn…” “ik handel zo…”
Een prestatie = vaststaand/statisch Een prestatie = veranderbaar/dynamisch
Aangeboren Resultaat van inspanning
Genetisch vastgelegd Resultaat van leerproces
Product van Groeimogelijkheden/beïnvloed-
IQ/aangeboren talent baar door individu
Niet (aan) te leren Je kan alles leren. (competentiegevoel)
(compententiegevoel)
3) Autonomie: ik wil het zelf
Kinderen willen zelf sturing geven aan wat ze doen.
Ik krijg ruimte om te ontdekken.
Ik neem het leren zelf in handen.
Ik word gestimuleerd om zelf te leren.
Reflectie op jezelf: zelfbeheer, zelfmanagement,
zelfregulatie