Leerdoelen interne geneeskunde
Thema 1: Vermoeidheid
De student
- kan de samenstelling van bloed benoemen en kent de functies van plasma, erytrocyten,
trombocyten en leukocyten
Bloed bestaat uit plasma en bloedcellen.
Plasma bestaat uit stollingseiwitten en serum. Serum bestaat uit water en zouten en andere
opgeloste stoffen.
Bloedcellen bestaan uit bloedplaatjes, witte bloedcellen en rode bloedcellen.
Functies
Plasma: dient als vervoermiddel voor glucose, lipiden, hormonen, kooldioxide en zuurstof. Naast
transport zorgt bloedplasma dat warmte (en koelte) binnen het menselijk lichaam verspreiden
(homeostase).
Erytrocyten: (rode bloedcellen) bevatten hemoglobine en transporteren zuurstof en CO2 in het
bloed van en naar de weefsels en de longen.
Trombocyten: (bloedplaatjes) zorgen voor stolling van het bloed.
Leukocyten: (witte bloedcellen) beschermen het lichaam tegen schadelijke stoffen en
ziekteverwekkers zoals bacteriën en schimmels.
- kan benoemen hoe de bloedcellen gevormd worden
Hematopoese is de vorming en ontwikkeling van bloedcellen in het beenmerg. Het beenmerg bevat
twee soorten stamcellen: mesenchymale en hematopoetische. Verdere uitreiping heet leukopoëse,
erytropoëse en trombopoëse.
Erytrocyten worden in het rode beenmerg aangemaakt (bij volwassenen) in de wervels, ribben,
sternum, schedel, heup en proximale uiteinden femur. Een reticulocyt is een onrijpe erytrocyt
waarin geen DNA kern voorkomt, maar wel RNA. In de milt wordt het RNA uit een reticulocyt
verwijdert en verandert deze in een erytrocyt.
, Erytropoëse: een oude (>120 dagen) erytrocyt wordt opgenomen in een macrogaaf in de milt, lever
of beenmerg. Hier wordt hemoglobine gesplitst in globine en haem. Globine wordt hergebruikt bij
de aanmaak van nieuwe erytrocyten. Haem wordt als bilirubine uitgescheiden via de lever in de
ontlasting. Vanuit ons voedsel halen we voedingsstoggen die helpen bij de aanmaak van nieuwe
erytrocyten. Als laatste maken niere het hormoon EPO (erytroproteïne)
- kan de begrippen BSE, trombocytopenie, trombocytose, leukocytopenie, leukocytose,
linksverschuiving en rechtsverschuiving uitleggen en weet wat de klinische betekenis hiervan is
- kan de pathofysiologie en etiologie benoemen van anemie - kan het klinisch beeld (met klachten
symptomen, klinische parameters, kenmerkende lab-uitslagen en verloop) van anemie beschrijven
en uitleggen
- kan in de labuitslag een microcytaire, macrocytaire en normocytaire anemie herkennen en kan
verklaren wat de meest voorkomende onderliggende oorzaken hiervan zijn
- kan een passend behandelvoorstel doen bij een anemie en kent de werking en bijwerkingen van de
medicamenteuze opties
- kan het begrip vermoeidheid omschrijven
- kan bij een patiënt met vermoeidheidsklachten een adequate anamnese afnemen, lichamelijk
onderzoek verrichten en kan op basis hiervan een passende differentiaaldiagnose opstellen
- kan bij de klacht vermoeidheid de indicatie stellen voor specifiek aanvullend
(laboratorium)onderzoek en kan de uitslag interpreteren
Thema 1: Vermoeidheid
De student
- kan de samenstelling van bloed benoemen en kent de functies van plasma, erytrocyten,
trombocyten en leukocyten
Bloed bestaat uit plasma en bloedcellen.
Plasma bestaat uit stollingseiwitten en serum. Serum bestaat uit water en zouten en andere
opgeloste stoffen.
Bloedcellen bestaan uit bloedplaatjes, witte bloedcellen en rode bloedcellen.
Functies
Plasma: dient als vervoermiddel voor glucose, lipiden, hormonen, kooldioxide en zuurstof. Naast
transport zorgt bloedplasma dat warmte (en koelte) binnen het menselijk lichaam verspreiden
(homeostase).
Erytrocyten: (rode bloedcellen) bevatten hemoglobine en transporteren zuurstof en CO2 in het
bloed van en naar de weefsels en de longen.
Trombocyten: (bloedplaatjes) zorgen voor stolling van het bloed.
Leukocyten: (witte bloedcellen) beschermen het lichaam tegen schadelijke stoffen en
ziekteverwekkers zoals bacteriën en schimmels.
- kan benoemen hoe de bloedcellen gevormd worden
Hematopoese is de vorming en ontwikkeling van bloedcellen in het beenmerg. Het beenmerg bevat
twee soorten stamcellen: mesenchymale en hematopoetische. Verdere uitreiping heet leukopoëse,
erytropoëse en trombopoëse.
Erytrocyten worden in het rode beenmerg aangemaakt (bij volwassenen) in de wervels, ribben,
sternum, schedel, heup en proximale uiteinden femur. Een reticulocyt is een onrijpe erytrocyt
waarin geen DNA kern voorkomt, maar wel RNA. In de milt wordt het RNA uit een reticulocyt
verwijdert en verandert deze in een erytrocyt.
, Erytropoëse: een oude (>120 dagen) erytrocyt wordt opgenomen in een macrogaaf in de milt, lever
of beenmerg. Hier wordt hemoglobine gesplitst in globine en haem. Globine wordt hergebruikt bij
de aanmaak van nieuwe erytrocyten. Haem wordt als bilirubine uitgescheiden via de lever in de
ontlasting. Vanuit ons voedsel halen we voedingsstoggen die helpen bij de aanmaak van nieuwe
erytrocyten. Als laatste maken niere het hormoon EPO (erytroproteïne)
- kan de begrippen BSE, trombocytopenie, trombocytose, leukocytopenie, leukocytose,
linksverschuiving en rechtsverschuiving uitleggen en weet wat de klinische betekenis hiervan is
- kan de pathofysiologie en etiologie benoemen van anemie - kan het klinisch beeld (met klachten
symptomen, klinische parameters, kenmerkende lab-uitslagen en verloop) van anemie beschrijven
en uitleggen
- kan in de labuitslag een microcytaire, macrocytaire en normocytaire anemie herkennen en kan
verklaren wat de meest voorkomende onderliggende oorzaken hiervan zijn
- kan een passend behandelvoorstel doen bij een anemie en kent de werking en bijwerkingen van de
medicamenteuze opties
- kan het begrip vermoeidheid omschrijven
- kan bij een patiënt met vermoeidheidsklachten een adequate anamnese afnemen, lichamelijk
onderzoek verrichten en kan op basis hiervan een passende differentiaaldiagnose opstellen
- kan bij de klacht vermoeidheid de indicatie stellen voor specifiek aanvullend
(laboratorium)onderzoek en kan de uitslag interpreteren
