Overzicht: verschillende vormen, gemeenschappelijke uitdagingen
- Anatomie = studie v. biologische vorm v. organisme
- Fysiologie = studie v. biologische functies die organisme uitvoert
➔ Vorm en functie zijn nauw met elkaar gecorreleerd
o Grootte en vorm beïnvloeden interactie van dier met zijn omgeving
o Vele ≠dierlijke lichaamsvormen (body plans) zijn ontwikkeld
▪ w. bepaald door genoom
Evolutie v. grootte en vorm v. dieren
- Fysische wetten beperken kracht, diffusie, beweging en warmte-uitwisseling
- Dieren w. groter → skeletten in verhouding groter om massa te ondersteunen
- Evolutie reflecteert adaptatie v. ≠soorten aan gelijkaardige uitdaging in omgeving
Gestroomlijnd lichaam --> zo min mogelijk
wrijving door vorm aan te passen
Uitwisseling met de omgeving
Materialen (voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen) moeten uitgewisseld w. doorheen
celmembranen v. dierlijke cellen
Uitwisselingssnelheid staat in verhouding tot het celoppervlak → hoeveelheid materiaal die
uitgewisseld w. is in verhouding tot celvolume
- Eencellige in water → voldoende groot plasmamembraanopp. om volledige volume
cytoplasma te onderhouden
• Beperkt celvolume en oppervlak
- Meercellige organisme met ‘zwakvormig’ lichaam → lichaamswand v. slechts 2 cellen
dik → diffusie v. stoffen vergemakkelijkt
• Niet iedere cel staat rechtstreeks in contact met uitwendige omgeving
• 2 cellen dik → buitenste cel rechtstreeks in
contact met omgeving en andere cel in
contact met vloeistofoplossing
(vloeistofoplossing wel rechtstreeks naar buiten)
1
, - Afgeplatte dieren (bv. lintwormen) → afstand tss cellen en hun omgeving = minimaal
- Complexere organismen → uitgebreide geplooide interne opp. om stoffen uit te
wisselen
• Vertebraten → ruimte tss cellen gevuld met interstitieel vocht → in en uit
de cellen bewegen v. stoffen mogelijk
In holtes w. O2 en CO2
uitgewisseld
• Complex lichaamsontwerp → helpt dier in variabele omgeving om relatief
stabiele interne omgeving te handhaven
Hiërarchische organisatie v. body plans
- Meeste dieren samengesteld uit gespecialiseerde cellen die georganiseerd zijn in
weefsels die ≠functies hebben
• Weefsels → organen → orgaanstelsels
o Sommige organen (zoals pancreas), behoren tot >1 orgaanstelsel
Verkennen v. structuur en functie in dierlijke weefsels
- ≠weefsels hebben ≠structuren die geschikt zijn voor hun functie → weefsels
klasseren in 4 hoofdcategorieën
• Epitheelweefsel
o Bedekt buitenkant v. lichaam + organen en holtes in het lichaam
o Bevat cellen die dicht tegen elkaar liggen
o Vorm: kubisch (kubus), cilindrisch of plaveiselvormig (kegel)
o Ordening:
▪ Eenlagig
▪ Meerlagig (meerdere cellagen)
▪ Pseudomeerlagig (enkele laag v. cellen varieert in lengte)
2
,• Bindweefsel
o Hoofdfunctie = verbinden en ondersteunen v. andere weefsels
o Bevat cellen die verspreid liggen in een extracellulaire matrix
▪ Matrix bestaat uit netwerk v. vezels in een vloeibare, gel-
achtige of vaste basis
o 3 types v. bindweefselvezel, alleen opgebouwd uit eiwitten:
▪ Collageenvezels → zorgen voor sterkte
▪ Elastische vezels → rekbaar en veerkrachtig
▪ Reticulaire vezels → bindweefsels met aangrenzende
weefsels verbinden
o Bevat cellen waaronder:
▪ Fibroblasten: scheiden eiwitten uit die extracellulaire vezels
vormen
▪ Macrofagen: spelen rol in immuunsysteem
• bv. breken stoffen die er niet horen af
o Vertebraten: vezels vormen samen met fundament 6 hoofdtypes
▪ Losmazig bindweefsel → epitheel verbinden met
onderliggende weefsel en organen op hun plaats houden
▪ Kraakbeen → sterk en flexibel steunmateriaal
▪ Bot → gemineraliseerd + vormt het skelet
▪ Fibreus bindweefsel
• In pezen → hechten spieren vast aan botten
• In ligamenten → verbinden botten en gewrichten
▪ Vetweefsel → vetvoorraad voor isolatie en als brandstof
▪ Bloed → samengesteld uit bloedcellen en celfragmenten in
bloed plasma
• Spierweefsel
o Bestaat uit lange cellen = spiervezels → contraheren als respons op
zenuwsignalen
3
, o Gewerveld lichaam onderverdeling in 3 types:
▪ Skeletspierweefsel = gestreept spierweefsel →
verantwoordelijk voor vrijwillige beweging → heel
gestructureerd
▪ Glad spierweefsel → verantwoordelijk voor bewegingen die
niet onder controle staan voor de wil
• bv. samentrekken v. spieren
▪ Hartspierweefsel → contractie v/d hartspier
• Zenuwweefsel
o Neemt stimuli waar + brengt signalen over doorheen het lichaam
o Bevat:
▪ Neuronen = zenuwcellen → brengen impulsen over
▪ Glia cellen = glia → helpen neuronen te voeden, isoleren en
aanvullen
Coördinatie en controle
- Controle en coördinatie in lichaam → afhankelijk v. endocrien stelsel en zenuwstelsel
• Endocrien stelsel → chemische signalen (= hormonen) w. uitgezonden
naar receptorcellen in het hele lichaam via het bloed
o Hormoon kan 1 of meerdere regionen in het lichaam beïnvloeden
o Hormonen werken relatief traag, MAAR langdurig
• Zenuwstelsel zorgt voor informatieoverdracht tss specifieke locaties
4