evolutie
8.1 Oorsprong van het leven
Genesis
= het eerste boek van het oude testament
God schiep de mens, diersoorten en planten in 6 dagen, op de 7e dag rustte hij.
● tot 19de eeuw geaccepteerd
● aanname: soorten veranderen niet
● bewijzen voor evolutie worden verklaard met de Bijbel
● door catastrofe verdwenen alle organismen in dat gebied → nieuwe schepping → nieuwe
soort → andere fossielen in afzettingslagen (Cuvier)
Evolutietheorie
= verklaart hoe soorten veranderen en nieuwe soorten ontstaan en verdwijnen
Lamarck:
● 1809
● overeenkomsten van fossielen bekijken
● soorten kunnen veranderen
● soorten krijgen nieuwe eigenschappen door zich aan te passen aan de omgeving
↳ aanpassingen van individuen sturen de evolutie
Darwin:
● 1859
● veel dieren en planten bestuderen
● variatie binnen een populatie
● leefomgeving zorgt voor selectiedruk
● individu past zich niet aan, maar leeft langer en kan dus voortplanten
↳ selectiedruk uit de omgeving stuurt de evolutie
Neodarwinistische theorie
= gaat uit van genetische variatie, natuurlijke selectie en soortvorming door reproductieve isolatie
Darwin’s theorie kent zwakke plekken:
● geen verklaring voor overerven van eigenschappen & ontstaan van nieuwe soorten
Nieuwe ontdekkingen zorgen voor het antwoord:
● Mendel ontdekt erfelijkheidswetten
● overeenkomsten in bouw
● overeenkomsten embryologische ontwikkeling
, evolutie
8.2 Ontstaan van nieuwe soorten
Natuurlijke selectie
= een proces waarbij soorten die het beste aangepast zijn op hun omgeving overleven en
voortplanten
● struggle for life: de dagelijkse strijd met soortgenoten om te overleven
● survival of the fittest: de individuen in de populatie die de meeste nakomelingen krijgen
Evolutie berkenspanner
De vlinder komt in 2 kleurvariaties voor: wit + zwarte spikkels
& geheel zwart. De vlinder leeft op lichtkleurige boomstammen,
waarop de witte vlinder lastig te zien is → zwarte vlinder heeft
nadeel. Door de industriële revolutie kwam roet op boomstronken
→ donkere stammen. De witte vlinders werden sneller gezien
door hun vijand → bijna geen gespikkelde vlinders → weinig
nakomelingen. In schone gebieden → weinig zwarte vlinders.
↳ door natuurlijke selectie kwam in het ene gebied de zwarte vlinder voor en
in het andere, schone gebied kwam de witte vlinder meer voor
Selectiedruk
= de omgeving zorgt met de omstandigheden voor een selectie op individuen
Allopatrische soortvorming
= door omstandigheden raken 2 delen van een populatie gescheiden en
geïsoleerd → door mutaties en verschillen in selectiedruk veranderen
beide populaties → na een lange tijd kunnen de 2 populaties niet
meer met elkaar voortplanten en zijn er 2 soorten ontstaan
Sympatrische soortvorming
= nieuwe soorten ontstaan binnen hetzelfde leefgebied van een populatie
↳ in het leefgebied vindt een verandering plaats of in de populatie vindt een mutatie plaats →
door mutaties en verschillen in selectiedruk veranderd de populatie → na een lange tijd kunnen
de 2 populaties niet meer onderling voortplanten en zijn er 2 soorten ontstaan
Seksuele selectie
= vrouwtjes kiezen het mannetje met wie zij willen voortplanten
● sterk mannetje = sterke nakomelingen
● mooi mannetje = mooie nakomelingen
Kunstmatige selectie
= fokken van dieren of kweken van planten met gewenste eigenschappen (de mens selecteert)
8.1 Oorsprong van het leven
Genesis
= het eerste boek van het oude testament
God schiep de mens, diersoorten en planten in 6 dagen, op de 7e dag rustte hij.
● tot 19de eeuw geaccepteerd
● aanname: soorten veranderen niet
● bewijzen voor evolutie worden verklaard met de Bijbel
● door catastrofe verdwenen alle organismen in dat gebied → nieuwe schepping → nieuwe
soort → andere fossielen in afzettingslagen (Cuvier)
Evolutietheorie
= verklaart hoe soorten veranderen en nieuwe soorten ontstaan en verdwijnen
Lamarck:
● 1809
● overeenkomsten van fossielen bekijken
● soorten kunnen veranderen
● soorten krijgen nieuwe eigenschappen door zich aan te passen aan de omgeving
↳ aanpassingen van individuen sturen de evolutie
Darwin:
● 1859
● veel dieren en planten bestuderen
● variatie binnen een populatie
● leefomgeving zorgt voor selectiedruk
● individu past zich niet aan, maar leeft langer en kan dus voortplanten
↳ selectiedruk uit de omgeving stuurt de evolutie
Neodarwinistische theorie
= gaat uit van genetische variatie, natuurlijke selectie en soortvorming door reproductieve isolatie
Darwin’s theorie kent zwakke plekken:
● geen verklaring voor overerven van eigenschappen & ontstaan van nieuwe soorten
Nieuwe ontdekkingen zorgen voor het antwoord:
● Mendel ontdekt erfelijkheidswetten
● overeenkomsten in bouw
● overeenkomsten embryologische ontwikkeling
, evolutie
8.2 Ontstaan van nieuwe soorten
Natuurlijke selectie
= een proces waarbij soorten die het beste aangepast zijn op hun omgeving overleven en
voortplanten
● struggle for life: de dagelijkse strijd met soortgenoten om te overleven
● survival of the fittest: de individuen in de populatie die de meeste nakomelingen krijgen
Evolutie berkenspanner
De vlinder komt in 2 kleurvariaties voor: wit + zwarte spikkels
& geheel zwart. De vlinder leeft op lichtkleurige boomstammen,
waarop de witte vlinder lastig te zien is → zwarte vlinder heeft
nadeel. Door de industriële revolutie kwam roet op boomstronken
→ donkere stammen. De witte vlinders werden sneller gezien
door hun vijand → bijna geen gespikkelde vlinders → weinig
nakomelingen. In schone gebieden → weinig zwarte vlinders.
↳ door natuurlijke selectie kwam in het ene gebied de zwarte vlinder voor en
in het andere, schone gebied kwam de witte vlinder meer voor
Selectiedruk
= de omgeving zorgt met de omstandigheden voor een selectie op individuen
Allopatrische soortvorming
= door omstandigheden raken 2 delen van een populatie gescheiden en
geïsoleerd → door mutaties en verschillen in selectiedruk veranderen
beide populaties → na een lange tijd kunnen de 2 populaties niet
meer met elkaar voortplanten en zijn er 2 soorten ontstaan
Sympatrische soortvorming
= nieuwe soorten ontstaan binnen hetzelfde leefgebied van een populatie
↳ in het leefgebied vindt een verandering plaats of in de populatie vindt een mutatie plaats →
door mutaties en verschillen in selectiedruk veranderd de populatie → na een lange tijd kunnen
de 2 populaties niet meer onderling voortplanten en zijn er 2 soorten ontstaan
Seksuele selectie
= vrouwtjes kiezen het mannetje met wie zij willen voortplanten
● sterk mannetje = sterke nakomelingen
● mooi mannetje = mooie nakomelingen
Kunstmatige selectie
= fokken van dieren of kweken van planten met gewenste eigenschappen (de mens selecteert)