STATIONSPROEF DANSDANS
VOORBEREIDINGSFICHES
Lieselotte Van Laere, 1EBALOD2
THEMA/INSTEEK/ONDERWERP Anna houdt van dansen.
DOEL VAN DE OPDRACHT De leerlingen krijgen 2 dansopdrachten uit
het verhaal ‘Anna houdt van dansen’. De
leerlingen leren hierbij inspelen op elkaar
door samen te werken.
GEBRUIKTE BOUWSTEEN + WAAROM? Relatie, de leerlingen werken samen om de
bewegingen uit te voeren. De bewegingen
worden uitgevoerd in relatie met een
ander.
GEBRUIKTE DEELBOUWSTEEN + Inspelen op elkaar, de leerlingen spelen met
WAAROM? hun bewegingen in op elkaar. Zo zetten ze
elkaar in beweging, zoals in
bewegingsopdracht 1. In
bewegingsopdracht 2 is er eerder sprake
van vraag en antwoord, waarbij de
leerlingen op elkaar inspelen.
GEBRUIKTE WERKVORM + WAAROM? Dansverhaal, de leerlingen krijgen vanuit
het verhaal ‘Anna houdt van dansen’
dansopdrachten. De bewegingsideeën uit
het verhaal worden hierbij geformuleerd als
opdrachten. Het verhaal wordt in stukjes
verteld en aan de hand van bepaalde stukje
wordt er telkens een dansopdracht aan
gekoppeld.
,VERLOOP/UITLEG VAN DE OPDRACHT • De leerlingen krijgen vanuit het verhaal
,‘Anna houdt van dansen’, twee
Hoe integreer je de bouwsteen, dansopdrachten. De bewegingsideeën
deelbouwsteen en werkvorm? Wat is de uit het verhaal worden hierbij dus
inhoudelijke link tussen deze 3? geformuleerd als opdrachten.
Het verhaal wordt in stukjes verteld en
Hoe worden bouwsteen, deelbouwsteen aan de hand van bepaalde stukje wordt
en werkvorm kwalitatief toegepast? er telkens een dansopdracht aan
gekoppeld.
In welke fase situeert je • De leerkracht vertelt het verhaal t.e.m.
opdracht?(opwarming/intro, verkenning, pagina 14.
verdieping, afsluit) Daarna krijgen de leerlingen een
opdracht.
Hoe organiseer je de opdrachten? àÉén persoon gaat op de grond liggen,
hij/zij speelt de rol van de geblesseerde
Wat is creatief aan deze opdrachten? Anna. De tweede persoon gaat Anna
terug proberen stap voor stap te laten
dansen, maar moet wel uitkijken dat
Anna zeker geen pijn heeft. Dit gaat als
volgt:
à Anna gaat op de grond liggen.
à Daarna gebruikt de tweede persoon
haar handen om Anna terug te laten
dansen. Ze start hierbij heel langzaam
en legt haar hand in de nek van Anna
om haar recht te duwen. Anna laat zich
hierbij rustig leiden door de tweede
persoon. De tweede persoon probeert
Anna overeind te krijgen. Wanneer
Anna overeind is, is het de bedoeling
dat de tweede persoon lichaamsdelen
van Anna aantikt. Telkens wanneer dat
lichaamsdeel wordt aangetikt, geneest
het en begint Anna met dat
lichaamsdeel te bewegen. Er wordt wel
voldoende tijd gelaten tussen het
aanduiden van de verschillende
lichaamsdelen. Telkens wanneer er een
lichaamsdeel wordt aangeduid, gebruikt
Anna dit ook… Zo zal ze op het einde
van de opdracht met heel haar lichaam
terug kunnen bewegen.
Bijvoorbeeld: de tweede persoon tikt de
arm van Anna aan, dan begint Anna
enkel te dansen met haar arm.
, • Vervolgens vertelt de leerkracht het
verhaal verder tot en met p. 22.
De leerlingen krijgen hierna weer een
opdracht.
Anna oefent met haar schaduw. De
leerlingen blijven hierbij in dezelfde
duo’s staan. Één persoon stelt Anna
voor en de andere persoon stelt haar
schaduw voor. Het is de bedoeling dat
wanneer Anna voorzichtig terug
dansbewegingen uitvoert, haar schaduw
haar opvangt voor als ze zou uitglijden
of even door haar knie zou zakken
omdat die weer even pijn doet. Zo
spelen de leerlingen in op elkaar.
Fase: verdiepen/verwerken.
Organisatie: de opdrachten worden steeds
uitgelegd, als de leerlingen in een kring
zitten.
GESCHATTE DUUR VAN DE OPDRACHT 20 minuten.
ROL VAN DE LEERKRACHT en HOUDING De leerkracht stuurt bij waar nodig en
(oog voor vrijheid en veiligheid) herhaalt de opdracht nog eens wanneer die
niet duidelijk is. Ze helpt de leerlingen dus
als er onduidelijkheid is. Ze geeft ook extra
inspiratie wanneer dit nodig is. De
leerkracht ziet dat ze steeds overzicht
behoudt over alle leerlingen, zo kan ze de
veiligheid kan garanderen.
DIDACTISCH MATERIAAL (boek, muziek, Het boek ‘Anna houdt van dansen’ van
tekeningen, foto’s…) Tommas Nollet.
Muziek: Nils Fram: Ambre.
Dit is heel rustige, dromerige muziek en
leunt daarom wel aan bij het thema.
Waarbij Anna ervan droomt om terug te
kunnen dansen.
, GEBRUIKTE BRONNEN Nelsons dansboek: p. 38-39: het idee van
droomdansen heb ik aangepast en
Uit de bronnenlijst versus nieuwe verandert naar het onderwerp van iemand
bronnen? die Anna helpt om terug te leren bewegen
Wat heb ik uit welke bron gehaald? Wat zodat ze weer kan dansen. Hierbij heb ik
heb ik aangepast? ook inspiratie gehaald uit de
Welke eigen persoonlijke ideeën heb ik dansbewegingen in het boek.
hieraan toegevoegd? è Maes, D., Van Bouchout, L. (2015).
Nelsons dansboek.
VOORBEREIDINGSFICHES
Lieselotte Van Laere, 1EBALOD2
THEMA/INSTEEK/ONDERWERP Anna houdt van dansen.
DOEL VAN DE OPDRACHT De leerlingen krijgen 2 dansopdrachten uit
het verhaal ‘Anna houdt van dansen’. De
leerlingen leren hierbij inspelen op elkaar
door samen te werken.
GEBRUIKTE BOUWSTEEN + WAAROM? Relatie, de leerlingen werken samen om de
bewegingen uit te voeren. De bewegingen
worden uitgevoerd in relatie met een
ander.
GEBRUIKTE DEELBOUWSTEEN + Inspelen op elkaar, de leerlingen spelen met
WAAROM? hun bewegingen in op elkaar. Zo zetten ze
elkaar in beweging, zoals in
bewegingsopdracht 1. In
bewegingsopdracht 2 is er eerder sprake
van vraag en antwoord, waarbij de
leerlingen op elkaar inspelen.
GEBRUIKTE WERKVORM + WAAROM? Dansverhaal, de leerlingen krijgen vanuit
het verhaal ‘Anna houdt van dansen’
dansopdrachten. De bewegingsideeën uit
het verhaal worden hierbij geformuleerd als
opdrachten. Het verhaal wordt in stukjes
verteld en aan de hand van bepaalde stukje
wordt er telkens een dansopdracht aan
gekoppeld.
,VERLOOP/UITLEG VAN DE OPDRACHT • De leerlingen krijgen vanuit het verhaal
,‘Anna houdt van dansen’, twee
Hoe integreer je de bouwsteen, dansopdrachten. De bewegingsideeën
deelbouwsteen en werkvorm? Wat is de uit het verhaal worden hierbij dus
inhoudelijke link tussen deze 3? geformuleerd als opdrachten.
Het verhaal wordt in stukjes verteld en
Hoe worden bouwsteen, deelbouwsteen aan de hand van bepaalde stukje wordt
en werkvorm kwalitatief toegepast? er telkens een dansopdracht aan
gekoppeld.
In welke fase situeert je • De leerkracht vertelt het verhaal t.e.m.
opdracht?(opwarming/intro, verkenning, pagina 14.
verdieping, afsluit) Daarna krijgen de leerlingen een
opdracht.
Hoe organiseer je de opdrachten? àÉén persoon gaat op de grond liggen,
hij/zij speelt de rol van de geblesseerde
Wat is creatief aan deze opdrachten? Anna. De tweede persoon gaat Anna
terug proberen stap voor stap te laten
dansen, maar moet wel uitkijken dat
Anna zeker geen pijn heeft. Dit gaat als
volgt:
à Anna gaat op de grond liggen.
à Daarna gebruikt de tweede persoon
haar handen om Anna terug te laten
dansen. Ze start hierbij heel langzaam
en legt haar hand in de nek van Anna
om haar recht te duwen. Anna laat zich
hierbij rustig leiden door de tweede
persoon. De tweede persoon probeert
Anna overeind te krijgen. Wanneer
Anna overeind is, is het de bedoeling
dat de tweede persoon lichaamsdelen
van Anna aantikt. Telkens wanneer dat
lichaamsdeel wordt aangetikt, geneest
het en begint Anna met dat
lichaamsdeel te bewegen. Er wordt wel
voldoende tijd gelaten tussen het
aanduiden van de verschillende
lichaamsdelen. Telkens wanneer er een
lichaamsdeel wordt aangeduid, gebruikt
Anna dit ook… Zo zal ze op het einde
van de opdracht met heel haar lichaam
terug kunnen bewegen.
Bijvoorbeeld: de tweede persoon tikt de
arm van Anna aan, dan begint Anna
enkel te dansen met haar arm.
, • Vervolgens vertelt de leerkracht het
verhaal verder tot en met p. 22.
De leerlingen krijgen hierna weer een
opdracht.
Anna oefent met haar schaduw. De
leerlingen blijven hierbij in dezelfde
duo’s staan. Één persoon stelt Anna
voor en de andere persoon stelt haar
schaduw voor. Het is de bedoeling dat
wanneer Anna voorzichtig terug
dansbewegingen uitvoert, haar schaduw
haar opvangt voor als ze zou uitglijden
of even door haar knie zou zakken
omdat die weer even pijn doet. Zo
spelen de leerlingen in op elkaar.
Fase: verdiepen/verwerken.
Organisatie: de opdrachten worden steeds
uitgelegd, als de leerlingen in een kring
zitten.
GESCHATTE DUUR VAN DE OPDRACHT 20 minuten.
ROL VAN DE LEERKRACHT en HOUDING De leerkracht stuurt bij waar nodig en
(oog voor vrijheid en veiligheid) herhaalt de opdracht nog eens wanneer die
niet duidelijk is. Ze helpt de leerlingen dus
als er onduidelijkheid is. Ze geeft ook extra
inspiratie wanneer dit nodig is. De
leerkracht ziet dat ze steeds overzicht
behoudt over alle leerlingen, zo kan ze de
veiligheid kan garanderen.
DIDACTISCH MATERIAAL (boek, muziek, Het boek ‘Anna houdt van dansen’ van
tekeningen, foto’s…) Tommas Nollet.
Muziek: Nils Fram: Ambre.
Dit is heel rustige, dromerige muziek en
leunt daarom wel aan bij het thema.
Waarbij Anna ervan droomt om terug te
kunnen dansen.
, GEBRUIKTE BRONNEN Nelsons dansboek: p. 38-39: het idee van
droomdansen heb ik aangepast en
Uit de bronnenlijst versus nieuwe verandert naar het onderwerp van iemand
bronnen? die Anna helpt om terug te leren bewegen
Wat heb ik uit welke bron gehaald? Wat zodat ze weer kan dansen. Hierbij heb ik
heb ik aangepast? ook inspiratie gehaald uit de
Welke eigen persoonlijke ideeën heb ik dansbewegingen in het boek.
hieraan toegevoegd? è Maes, D., Van Bouchout, L. (2015).
Nelsons dansboek.
