Thematoets 7
Nederlands
Onderwijs in Taalbeschouwing, handvatten voor taalontwikkellend onderwijs
- taalbeschouwing is nog steeds een zorgenkindje in het onderwijs
- Een van de oorzaken is dat methoden meer taal toetsende oefeningen gebruiken dan taal
ontwikkelende
- in jaren 70 betekende grammaticaonderwijs zinnen ontleden en woordjes benoemen
- Van Gorp (1997) maakte enkele tendensen
- Grammaticaonderwijs moest beperkt worden tot die begrippen die nodig zijn voor het
spellingsonderwijs
- Zinsontleding maakte plaats voor zinsbouw onderwijs
- Het taalbeschouwing onderwijs werd geruimd met talrijke onderwerpen zoals (on)beleefd
taalgebruik, gevoelswaarde, emoties in teksten, thuis/school taal, reclametaal,
aanspreekvormen, woordrelaties
- Taalbeschouwing moest geïntegreerd worden in het overige taalonderwijs
- de kennis en vaardigheden van de leerlingen aan het einde van het basisonderwijs is bij de
taalbeschouwing niet het gewenste niveau
- Sijstra noemt het ontbreken van een systematische leerlijn het grootste probleem
- Marianne Verhallen heeft kritiek op de taalmethodes
- Meeste opdrachten hebben sterk toetsend en geen ontwikkelend karakter
- Taal toetsende oefeningen leveren in de leerfase nauwelijks een bijdrage aan de
taalontwikkeling —> ze leren niets nieuws, maar laten zien wat ze al beheersen
- 6 dimensies gebruiken om te weten of een oefening taal toetsend is of niet
1. Open of gesloten
2. Betekenisvolle tekst of losse woorden
3. Vorm, betekenis en functie (VBF)
4. Voorzeggen of re ectie
5. Deductief of inductief
- deductief gericht op imitatie —> regel nadoen zoals het is voorgedaan
- inductief gericht op onderzoek en re ectie —> kinderen leren regel zelf ontdekken
6. Toetsend of ontwikkelend
- Meer uitdaging voor kinderen rondom taalontwikkeling door oefeningen uit taalmethode:
- Meer open te maken
- Passend in een betekenisvolle context te maken
- Een combinatie van vorm, betekenis en functie te maken
- Meer richten op explicite re ectie
- Meer inductief te maken
- Meer ontwikkelend te maken
Taal leren, werken met taalfrappanten
- jonge kinderen zijn voortdurend bezig om hypothesen over onze taal op te stellen en deze te
toetsen (Ad Bok, 1998)
- Dit wordt het regel genererend vermogen genoemd
- Generen van regels gebeurt intuïtief, bv. Gisteren ben ik geloopt, regel van voltooid
deelwoord wordt toegepast. Kind luistert goed naar omgeving om zo te kijken of zijn
hypotheses kloppen —> kinderen bouwen zo zelf de regels van het taalsysteem op
- het gaat bij taalbeschouwing om de re ectie op taal die kinderen durven te expliciteren
- Taalfrappanten kunnen taalfouten (versprekingen, pleonasme, incongruenties), taalparels
(woordspeling, opvallend woordgebruik, nieuwvorming) zijn
- Taalfrappanten: woorden die mij even stil laten staan
- model van Dekkers:
1. Er wordt iets bijzonders opgemerkt
2. Andere voorbeelden noemen
3. Voorbeelden vergelijken
4. Regel formuleren
5. Regels vergelijken met de oorspronkelijke uiting
BG 1
flfl fl fl
, BG
Thematoets 7
Basiskennis taalonderwijs, hoofdstuk 10: taalbeschouwing
10.1 het taalsysteem
- taal is een systeem dat opgebouwd is uit allerlei elementen: klanken, woorden, zinnen en
teksten
- We spreken van verschillende niveaus in taal
Niveau Regels voor Onderdeel taalkunde
1. Fonologisch niveau Uitspraak Fonologie
2. Morfologisch niveau Opbouw van woorden Morfologie
3. Syntactisch niveau Volgorde van woorden Syntaxis
4. Semantisch niveau Betekenis Semantiek
5. Pragmatisch niveau Gebruik Pragmatiek
6. Orthogra sch niveau Spelling Orthogra e
Fonologie
- is de klankleer, letten op
- De uitspraak van woorden
- De regels voor de volgorde van spraakklanken
- Kleinste elementen taal zijn spraakklanken
- Spraakklank ook wel foneem = een klank die betekenisverschil veroorzaakt tussen
woorden
- Losse spraakklanken hebben geen betekenis
- De intonatie
- woordaccent
- Klemtoon leg je op een woord, klankstuk wordt met meer nadruk uitgesproken
- Zinsaccent, je legt nadruk op een bepaald woord in de zin
- Zinsmelodie, manier waarop je zin uitspreek (bv. Sarcastisch)
Morfologie
- woorden hebben altijd een betekenis, vaak zijn woorden dan weer opgebouwd uit meerdere
betekeniselementen. (Bv. Nijdig —> nijd en ig)
- Bij morfologie onderzoek je hoe woorden zijn opgebouwd uit betekeniselementen en op welke
manier een taalgebruiker nieuwe woorden vormt
- Woorden zijn dus niet de kleinst betekenislagende elementen van taal, voor- en achtervoegsel
hebben betekenis
- Morfeem is het kleinste betekenis dragende element van taal
- Vrij morfeem
- Losse woorden die niet verder op te splitsen zijn (paard, huis, meel)
- Gebonden morfeem
- Kan je niet als los woord gebruiken, maar zijn altijd gekoppeld aan ander woord (-ig,
-heid)
- Vooraan in woord (bv. be, ver) is het een voorvoegsel
- Achteraan in woord is het een achtervoegsel
- 4 morfologische principes voor het combineren van morfemen tot Nederlandse woorden
- Samenstelling
- 2 losse woorden worden samengesteld tot 1 woord
- A eiding
- Woord waarvan niet alle delen als zelfstandig naamwoord kunnen voorkomen. Er
wordt een gebonden morfeem toegevoegd aan het woord —> er ontstaat een nieuw
woord (nat-nattig)
- Verbuiging
BG 2
fl
fi fi