ZSO 1: Slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm en exocriene pancreas
Slokdarm (= transportkanalen)
Farynx
• Gelegen aan achterkant van mondholte
• Beschermende mucosa: dik plaveiselepitheel
• Brengt voedsel naar bovenkant van oesofagus (slokdarm)
• Verbindt ook neussysteem met trachea
• 2 delen:
o Orofarynx: opening van mond in de farnyx
o Nasofarynx: neusopening
• Eustachius buis opent aan beide kanten van farynx
• Orofarynx en farnyx: niet-gekeratiniseerd squameus epitheel
Nasofarynx: ciliair cillindrisch epitheel en squameus epitheel aan einde
• Faryngeale amandelen: lymfoïde weefsel in nasofarynx
Palatine amandelen: lymfoïde weefsel in orofarynx , in gat tussen glossoplataine en
faryngopalatine bogen
Oesofagus
• Ligt tussen farynx en maag
o In posterieur mediastinum
o Doorheen het middenrif LP
• 25cm lang; niet verhoornend meerlagig plaveiselepitheel E
• Bevat 3 lagen:
o Niet-gekeratiniseerd squameus epitheel (E):
▪ Aan basale kant (weg van lumen):
• Meerdere lagen
• Kubus of rechthoekige epitheel met donkere nuclei en paars
cytoplasma, zonder glycogeen
• Verspreid hierin melanocyten en neuroendocriene cellen
▪ Dichter bij lumen:
• Cellen groter en rijker aan glycogeen
• Worden dunner dunner naar lumen toe
o Lamina propria (LP):
▪ Losse collageenvezels en fibroblasten in glycosaminoglycaan matrix
▪ Verspreide lymfocyten, eosinofielen, mastcellen en plasmacellen
▪ Oesofagale cardiaklieren
• Cardiagedeelte aan het einde van de slokdarm
• Muceus (neutrale mucines)
• Korte afvoergang
o Gespierd mucosae (MM; BLAUWE PIJL):
▪ Veranderlijke dikte; matig ontwikkeld; dikker bij maag
▪ Bovenaan redelijk dun, niet geordende gladde spieren
▪ Onderaan continue lagen van gladdespieren
• Submucosae (foto hierlangs)
o Bevat muceuze klieren, lymfoïde weefsel, zenuwen en bloedvaten (OMG)
o Zenuwen en ganglioncellen: plexus submucosus (van Meissner)
, Auerbach
o Kernen worden platgedrukt (typisch!!!)
• Muscularis externa
o Meestal geordend in aparte binnenste circulaire en longitudinale laag
o Zowel gladde als dwarsgestreepte spiervezels
▪ Bovenste 1/3 dwarsgestreept (slikken)
▪ Middenste 1/3 dwarsgestreept en glad
▪ Onderste 1/3 glad
o Plexus myentericus (van Auerbech)
• Adventitia → losmazig bindweefsel; geen epitheel
• Klieren:
o Secreren zuurmucines
o 2-5 lobben
o Afvoerbuis van (meerlagig) cilindrisch epitheel door bovenstaande lagen en opent in
lumen
• Lymfocyten, plasmacellen en eosinifielen komen veel voor rond klieren
• Lymfoïde cellen vormen kleine follikels (L)
• Oesofagogastrische overgang: overgang van slokdarm tot maag
o Laatste 1-1.5cm van slokdarm → overgang plaveisel- naar cilindrisch epitheel
o Oesofagale muceuze klieren (glandulae propriae): submucosa
o Ziekte door blootstelling aan zuur en enzymen van maag (U)
Anaal kanaal
• Buis van 3-4cm lang
• Beschermende mucosa; dik plaveiselepitheel
• Diameter gecontroleerd door 2 sfincters
o Binnenste sfincter:
▪ Gladde spieren
▪ Autonomische bestuurd en reageert op uitzetting van rectaal reservoir
o Buitenste sfincter:
▪ Gestreepte spieren, continu met bindweefsel en spieren van bekkenbodem
▪ Gewilde controle
• Gelijnd door squameus epitheel
• Bovenste einde = cillindrischepitheel, continu met rectim
Iets lager = Niet-gekeratiniseerd squameus epitheel (op level van pectinaatlijn)
• Pectinaatlijn = lijn met kleine crescentische klepachtige mucosale extrusions met kleine
verticale plooien, de anale cillindrischen, ontstaan uit hun overgangen
• Anale klieren open in het kanaal juist boven pectinaatlijn
Apocriene klieren van perianale huid liggen in laatste einde van kanaal
• 2 plexus:
o Interne haemorrhoidal plexus:
▪ Ligt in submucosa van bovenste einde, boven pectinaatlijn
▪ Kunnen aambeien vormen
o Externe haemorrhoidal plexus:
▪ Ligt in submucosa van lager einde tussen overgang van anaal kanaal tot
perianale huid
Slokdarm (= transportkanalen)
Farynx
• Gelegen aan achterkant van mondholte
• Beschermende mucosa: dik plaveiselepitheel
• Brengt voedsel naar bovenkant van oesofagus (slokdarm)
• Verbindt ook neussysteem met trachea
• 2 delen:
o Orofarynx: opening van mond in de farnyx
o Nasofarynx: neusopening
• Eustachius buis opent aan beide kanten van farynx
• Orofarynx en farnyx: niet-gekeratiniseerd squameus epitheel
Nasofarynx: ciliair cillindrisch epitheel en squameus epitheel aan einde
• Faryngeale amandelen: lymfoïde weefsel in nasofarynx
Palatine amandelen: lymfoïde weefsel in orofarynx , in gat tussen glossoplataine en
faryngopalatine bogen
Oesofagus
• Ligt tussen farynx en maag
o In posterieur mediastinum
o Doorheen het middenrif LP
• 25cm lang; niet verhoornend meerlagig plaveiselepitheel E
• Bevat 3 lagen:
o Niet-gekeratiniseerd squameus epitheel (E):
▪ Aan basale kant (weg van lumen):
• Meerdere lagen
• Kubus of rechthoekige epitheel met donkere nuclei en paars
cytoplasma, zonder glycogeen
• Verspreid hierin melanocyten en neuroendocriene cellen
▪ Dichter bij lumen:
• Cellen groter en rijker aan glycogeen
• Worden dunner dunner naar lumen toe
o Lamina propria (LP):
▪ Losse collageenvezels en fibroblasten in glycosaminoglycaan matrix
▪ Verspreide lymfocyten, eosinofielen, mastcellen en plasmacellen
▪ Oesofagale cardiaklieren
• Cardiagedeelte aan het einde van de slokdarm
• Muceus (neutrale mucines)
• Korte afvoergang
o Gespierd mucosae (MM; BLAUWE PIJL):
▪ Veranderlijke dikte; matig ontwikkeld; dikker bij maag
▪ Bovenaan redelijk dun, niet geordende gladde spieren
▪ Onderaan continue lagen van gladdespieren
• Submucosae (foto hierlangs)
o Bevat muceuze klieren, lymfoïde weefsel, zenuwen en bloedvaten (OMG)
o Zenuwen en ganglioncellen: plexus submucosus (van Meissner)
, Auerbach
o Kernen worden platgedrukt (typisch!!!)
• Muscularis externa
o Meestal geordend in aparte binnenste circulaire en longitudinale laag
o Zowel gladde als dwarsgestreepte spiervezels
▪ Bovenste 1/3 dwarsgestreept (slikken)
▪ Middenste 1/3 dwarsgestreept en glad
▪ Onderste 1/3 glad
o Plexus myentericus (van Auerbech)
• Adventitia → losmazig bindweefsel; geen epitheel
• Klieren:
o Secreren zuurmucines
o 2-5 lobben
o Afvoerbuis van (meerlagig) cilindrisch epitheel door bovenstaande lagen en opent in
lumen
• Lymfocyten, plasmacellen en eosinifielen komen veel voor rond klieren
• Lymfoïde cellen vormen kleine follikels (L)
• Oesofagogastrische overgang: overgang van slokdarm tot maag
o Laatste 1-1.5cm van slokdarm → overgang plaveisel- naar cilindrisch epitheel
o Oesofagale muceuze klieren (glandulae propriae): submucosa
o Ziekte door blootstelling aan zuur en enzymen van maag (U)
Anaal kanaal
• Buis van 3-4cm lang
• Beschermende mucosa; dik plaveiselepitheel
• Diameter gecontroleerd door 2 sfincters
o Binnenste sfincter:
▪ Gladde spieren
▪ Autonomische bestuurd en reageert op uitzetting van rectaal reservoir
o Buitenste sfincter:
▪ Gestreepte spieren, continu met bindweefsel en spieren van bekkenbodem
▪ Gewilde controle
• Gelijnd door squameus epitheel
• Bovenste einde = cillindrischepitheel, continu met rectim
Iets lager = Niet-gekeratiniseerd squameus epitheel (op level van pectinaatlijn)
• Pectinaatlijn = lijn met kleine crescentische klepachtige mucosale extrusions met kleine
verticale plooien, de anale cillindrischen, ontstaan uit hun overgangen
• Anale klieren open in het kanaal juist boven pectinaatlijn
Apocriene klieren van perianale huid liggen in laatste einde van kanaal
• 2 plexus:
o Interne haemorrhoidal plexus:
▪ Ligt in submucosa van bovenste einde, boven pectinaatlijn
▪ Kunnen aambeien vormen
o Externe haemorrhoidal plexus:
▪ Ligt in submucosa van lager einde tussen overgang van anaal kanaal tot
perianale huid