● Thema 1 - Algemene farmacologie, cellen en organen
● Thema 2 - Farmacokinetiek en toedieningsvormen
● Thema 3 - Maagklachten, obstipatie en diarree
● Thema 4 - Pijn
● Thema 5 - Hypertensie
● Thema 6 - Nierfunctiestoornissen
● Thema 7 - Myocardinfarct
,Thema 1: Algemene farmacologie, cellen en organen
Anatomie: structuur en de organisatie van het menselijk lichaam
Fysiologie: levensverrichtingen van organismen (het functioneren van het organisme wordt
verklaard vanuit interne processen)
Pathologie: ontstaan en verloop van aandoeningen
Farmacologie: interactie tussen het geneesmiddel en het lichaam
Farmacodynamiek: wat doet het geneesmiddel met het lichaam
Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het geneesmiddel
Organisatieniveaus van het menselijk lichaam
1. Chemisch of moleculair niveau: atomen
2. Celniveau: verschillende moleculen die samenwerken
3. Weefselniveau: meerdere cellen die samenwerken
4. Orgaanniveau: 2 of meer verschillende weefsels die samenwerken
5. Niveau van orgaanstelsel: organen die samenwerken
Orgaanstelsels
1. Huid: beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving, speelt een rol bij
het reguleren van de lichaamstemperatuur en levert sensorische informatie
a. Haar, huid en nagels
2. Zenuwstelsel: maakt onmiddellijk reactie op prikkels mogelijk, meestal door het
coördineren van de activiteiten van andere orgaanstelsels
a. Centraal zenuwstelsel - hersenen en ruggenmerg
b. Perifeer zenuwstelsel - perifere zenuwen
3. Hormoonstelsel: maakt hormonen, het bloed verspreidt de hormonen naar bepaalde
delen van het lichaam
a. Hypothalamus, Hypofyse, pijnappelklier, schildklier, alvleesklier, bijnieren,
eierstokken en placenta
4. Cardiovasculaire stelsel: transporteert cellen en opgeloste stoffen, evenals
voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen
a. Hart, capillairen, slagader en ader
5. Ademhalingsstelsel: vervoert lucht naar plaatsen in de longen waar gaswisseling
plaatsvindt tussen de lucht en de bloedcirculatie, produceert geluid voor
communicatie
a. Neusholte, sinus, farynx, larynx, trachea, bronchus, long en diafragma
6. Spijsverteringsstelsel (gastro-intestinale stelsel): verwerkt voedsel, neemt
voedingsstoffen op en verwijdert afvalstoffen
a. Speekselklieren, mond en gebit, farynx, slokdarm, lever, galblaas, maag,
pancreas, dunne darm, dikke darm en rectum
, Cellen
Cellen zijn de bouwstenen van weefsels. In elke cel vinden elke seconde duizenden
biochemische reacties plaats. Op die manier kan de cel overleven en zijn taak vervullen als
onderdeel van de groep cellen waaruit onze weefsels en organen bestaan.
Organellen: cellen bestaan uit veel kleine onderdelen, organellen (kleine organen).
● Organellen werken samen als team aan de synthese van eiwitten, belangrijkste
aangrijpingspunt voor geneesmiddelen (celkern, Endoplasmatisch reticulum,
Golgi-apparaat en ribosomen)
1. Celmembraan: omsluit de inhoud van onze cellen en deze scheidt van het
extracellulaire vocht, Het celmembraan regelt wat de cel in en uitgaat (bestaat uit
een dubbele laag fosfolipiden met daartussen cholesterol)
2. Cytoplasma: inhoud van de cel (bevat de organellen en cytosol, vocht)
3. Celkern: besturingscentrum voor de celactiviteiten, aansturen van de eiwitsynthese
en bepaalt de structuur en de functies van de cel en bevat de chromosomen die DNA
bevatten (code voor één eiwit) (uit elk stukje gen ontstaat 1 aminozuurketen door
eiwitsynthese)
4. Endoplasmatisch reticulum: verantwoordelijk voor eiwitten vervoeren naar het
Golgi-apparaat
5. Ribosomen: verantwoordelijk voor het aaneenschakelen van de aminozuren tot een
keten die het eiwit zal vormen
6. Golgi-apparaat: plooit het eiwit uiteindelijk in zijn vorm
7. Mitochondriën: produceren de energie die nodig is voor de cel (ATP, klein pakketje
energie dat de biochemische processen van de cel mogelijk maakt)
Eiwitten
Geneesmiddelen richten zich op eiwitten (vaak in de celmembraan). Eiwitten zijn een
belangrijk en waarschijnlijk de meest gevarieerde groep van biologische moleculen. Het
lichaam kan niet functioneren zonder eiwitten. Eiwitten zijn ketens van aminozuren. De
eigenschappen van het eiwit wordt bepaald door de volgorde van de aminozuren, de lengte
van de keten en de wijze waarop deze is gevouwen.
Lipiden
Belangrijkste groep moleculen: goede energiebron (voor de duizenden biochemische
reacties die elke seconde plaatsvinden), bouwstenen van celmembranen. De structuur is 3
lange vetzuurketens, met elkaar verbonden door een glycerolmolecuul
1. Oliën (komen uit planten en vis)
2. Vetten (komen uit vlees)
a. Verzadigde vetzuren: dierlijke vetten en bewerkt voedsel
b. Enkelvoudige onverzadigde vetzuren: plantaardige oorsprong
c. Meervoudige onverzadigde vetzuren: plantaardige oorsprong
Koolhydraten en suikers
Koolhydraten kunnen in 3 groepen worden verdeeld:
1. Monosachariden (enkelvoudige suikers, zoals glucose) belangrijke brandstof voor de
stofwisseling bij de mens en is ook de energiebron voor de hersenen