Genetica
Hoofdstuk 1: de cel
Wat is de cel?
> Een cel is de kleinste structuureenheid van ons lichaam
> Cellen variëren sterk in grootte = 0,005 en 0,2 mm
> Cellen met dezelfde functie hebben meestal ook dezelfde grootte
> De kleinste cel = Lymfocyt
> De grootste cel = rijpe eicel --> Ze heeft de grootte van een speldenkop.
> De eicel heeft haar groot volume te danken aan de aanwezigheid van reservestoffen, die
nodig zijn voor de verdere ontwikkeling v/d kiem.
> Ons menselijk lichaam bestaat uit ruim 5.000 miljard lichaamscellen
Bouw van de cel:
> Protoplasma: wordt omgeven door de celmembraan.
> Celkern of nucleus: bevindt zich in het midden van de cel.
> Nucleoplasma of karyoplasma: is het protoplasma van de kern.
> Cytoplasma: is het protoplasma van de rest van de cel.
> Kernmembraan of kernwand: scheidt het cytoplasma van het
nucleoplasma.
> Nucleoporiën: de kernmembraan vertoont een opening die toelaat
dat bepaalde stoffen vanuit de kern naar het cytoplasma gaan.
De celkern:
> Het karyoplasma bevat de chromatine --> bestaat uit een kluwen van DNA
dat rond eiwitten is gebonden.
> De menselijke celkern bevat 46 DNA-moleculen.
> Op het moment van de celdeling zal de chromatine zich compact gaan
opbouwen waardoor er chromosomen ontstaan
Het cytoplasma:
Het bevindt zich in kleine orgaantjes waarin zich bepaalde activiteiten en functies afspelen die
noodzakelijk zijn voor de cel = celorganellen --> mitochondriën, het golgi-apparaat, het
endoplasmatisch reticulum, de ribosomen en de lysosomen
Ribosomen:
> Kleine, korrelvormige structuren
> Samengesteld uit twee partikeltjes, een klein en een groter partikel
> Het mRNA zal zich tijdens de eiwitsynthese tussen deze twee partikels bevinden + bevat de
erfelijke code voor de volgorde waarin aminozuren aaneengeschakeld moeten worden tot
een eiwit
Het endoplasmatisch reticulum:
> Buizensysteem waarin de aangemaakte eiwitten terechtkomen
> Eiwitten worden vervolgens doorgestuurd naar het golgi-apparaat waar ze verpakt en
uitgescheiden worden
, Microtubulli:
> Holle buisjes die opgebouwd zijn uit eiwitten
Spoeltubili:
> = de microtubulli die tijdens de celdeling een spoelfiguur vormen
> Halen tijdens de celdeling de chromosomen uit elkaar en brengen ze naar de polen van de cel
toe
De centriolen:
> = gespecialiseerde vorm van microtubuli
> = cilinder waarvan de wand is opgebouwd uit holle buisjes
> Vermenigvuldigen
Centrosoom:
> Bestaat uit 2 centriolen die loodrecht op elkaar staan
> Omgeven door een smalle strook gecondenseerd cytoplasma
> Bevindt zich in de buurt van de celkern
> = het echte centrum van de cel
> Belangrijke rol bij de celdeling
> Het centrosoom deelt zich tijdens de celdeling in tweeën (4 centrosomen). Elke helft begeeft
zich nar een ‘pool’ van de cel
> Vervolgens verschijnen de speldraden
Spoeldraden:
> Vertrekken staalvormig vanuit het centrosoom
> Worden steeds langer en begeven zich naar de chromosomen
> Na de celdeling --> verdwijnen
Chromosomen:
> Bevinden zich in het evenaarsvlak van de cel
> Ze glijden langsheen de spoeldraden in de richting van de beide celpolen.
Hoofdstuk 1: de cel
Wat is de cel?
> Een cel is de kleinste structuureenheid van ons lichaam
> Cellen variëren sterk in grootte = 0,005 en 0,2 mm
> Cellen met dezelfde functie hebben meestal ook dezelfde grootte
> De kleinste cel = Lymfocyt
> De grootste cel = rijpe eicel --> Ze heeft de grootte van een speldenkop.
> De eicel heeft haar groot volume te danken aan de aanwezigheid van reservestoffen, die
nodig zijn voor de verdere ontwikkeling v/d kiem.
> Ons menselijk lichaam bestaat uit ruim 5.000 miljard lichaamscellen
Bouw van de cel:
> Protoplasma: wordt omgeven door de celmembraan.
> Celkern of nucleus: bevindt zich in het midden van de cel.
> Nucleoplasma of karyoplasma: is het protoplasma van de kern.
> Cytoplasma: is het protoplasma van de rest van de cel.
> Kernmembraan of kernwand: scheidt het cytoplasma van het
nucleoplasma.
> Nucleoporiën: de kernmembraan vertoont een opening die toelaat
dat bepaalde stoffen vanuit de kern naar het cytoplasma gaan.
De celkern:
> Het karyoplasma bevat de chromatine --> bestaat uit een kluwen van DNA
dat rond eiwitten is gebonden.
> De menselijke celkern bevat 46 DNA-moleculen.
> Op het moment van de celdeling zal de chromatine zich compact gaan
opbouwen waardoor er chromosomen ontstaan
Het cytoplasma:
Het bevindt zich in kleine orgaantjes waarin zich bepaalde activiteiten en functies afspelen die
noodzakelijk zijn voor de cel = celorganellen --> mitochondriën, het golgi-apparaat, het
endoplasmatisch reticulum, de ribosomen en de lysosomen
Ribosomen:
> Kleine, korrelvormige structuren
> Samengesteld uit twee partikeltjes, een klein en een groter partikel
> Het mRNA zal zich tijdens de eiwitsynthese tussen deze twee partikels bevinden + bevat de
erfelijke code voor de volgorde waarin aminozuren aaneengeschakeld moeten worden tot
een eiwit
Het endoplasmatisch reticulum:
> Buizensysteem waarin de aangemaakte eiwitten terechtkomen
> Eiwitten worden vervolgens doorgestuurd naar het golgi-apparaat waar ze verpakt en
uitgescheiden worden
, Microtubulli:
> Holle buisjes die opgebouwd zijn uit eiwitten
Spoeltubili:
> = de microtubulli die tijdens de celdeling een spoelfiguur vormen
> Halen tijdens de celdeling de chromosomen uit elkaar en brengen ze naar de polen van de cel
toe
De centriolen:
> = gespecialiseerde vorm van microtubuli
> = cilinder waarvan de wand is opgebouwd uit holle buisjes
> Vermenigvuldigen
Centrosoom:
> Bestaat uit 2 centriolen die loodrecht op elkaar staan
> Omgeven door een smalle strook gecondenseerd cytoplasma
> Bevindt zich in de buurt van de celkern
> = het echte centrum van de cel
> Belangrijke rol bij de celdeling
> Het centrosoom deelt zich tijdens de celdeling in tweeën (4 centrosomen). Elke helft begeeft
zich nar een ‘pool’ van de cel
> Vervolgens verschijnen de speldraden
Spoeldraden:
> Vertrekken staalvormig vanuit het centrosoom
> Worden steeds langer en begeven zich naar de chromosomen
> Na de celdeling --> verdwijnen
Chromosomen:
> Bevinden zich in het evenaarsvlak van de cel
> Ze glijden langsheen de spoeldraden in de richting van de beide celpolen.