Immuunhematologie = subdicipline van hematologie en houdt zich bezig met het opsporen van
antigenen op RBC en hun respectievelijke antistoffen in het serum.
Interactie van AG met zijn overeenstemmende AS → transfusiereactie
Immunologie = Studie van de componenten en functie van het immuunsysteem
Immuunsysteem:
- Moleculen, cellen, weefsels en organen die niet-specifieke en specifieke bescherming bieden
tegen:
o micro-organismen
o Microbiële toxines
o Tumorcellen
- Cruciaal voor het overleven van de mens
Bloedgroepen:
Bloedgroep = classificatie van bloed gebaseerd op de aan/afwezigheid van overgeërfde antigenen
die zich op de RBC bevinden.
• Het zijn eiwitten of suikers die op hun beurt vastgehecht zijn op lipiden of eiwitten.
• Een bloedgroepsysteem bestaat uit 1 of meer antigenen gecontroleerd door 1 enkel genlocus
of door 2 of meer nauw verbonden homologe genen met weinig of geen herkenbare
recombinatie (onderling).
Bloedgroep antigenen:
Antigenen zijn substanties die in vivo (en in vitro) kunnen reageren met een specifieke antistof
= Immunogeen (antigeen die een antistof kan opwekken)
Antigen + antistof = hemolyse/agglutinatie
Epitopen →Driedimensionaal geordende chemische groepen
Antigenen van bloedgroepen zijn eiwitten of suikers die zich bevinden op dragermoleculen in de
RBC-membraan , meestal membraaneiwitten of lipiden. Vb. Band-3 eiwit = GP voor ABH en Ii.
,Dragermoleculen:
Gaat de dragermolecule 1x door het membraan → single pass of meerdere keren (multi pass)
GPI = glycosyl phofatidge inositol (gebonden EW)
Antigene determinant
= deel van antigen dat complementair is aan de overeenkomstige antistof → meestal 1à7 suikers bij
glycoproteïnen en glycolipiden en +/- 5 AZ bij de polypeptide
Het deel dat sterkste bindt = immunodominant (meestal terminale suiker of AZ)
STRUCTUUR VAN VERSCHILLENDE BLOEDGROEPSYSTEMEN:
Suiker-gebaseerde bloedgroepsystemen
ABO Glycosyltransferases
P1 Glycosyltransferases
Lewis Fucosyltransferases
Hh Fucosyltransferases
Bloedgroepsystemen op single-pass eiwitdragers
MNS Glycophorin A/B
Kell K-glycoproteïne
Bloedgroepsystemen op multi-pass eiwitdragers
Rh D proteïne / CcEe proteïne
Duffy Fy glycoproteïne
Kidd Ureum-transporter
,Antigenexpressie:
De expressie van bloedgroepantigenen wisselt sterk onder de verschillende bloedgroepsystemen. In
sommige bloedgroepsystemen zien we ook verminderde expressie op FC
Aantal (Ag/RBC)
- A1 800 000 A1 = alle H antigene omgezet naar A
- A2 250 000
- B 750 000 A2 = heb je nog een combinatie van H en A
- Lu 1500 – 4000
- K 3500 – 18000
Leeftijd: niet alle bloedgroepantigenen zijn bij de geboorte ontwikkeld
- ABH (25-50%) , Lu , P1, XgA en Vel niet volledig ontwikkeld bij geboorte.
- I, Le : ontbreken bij geboorte
Dosage-effect : Reactie van overeenstemmende antistof met homozygote cellen > heterozygote
cellen
- Kk, Ee, MN, Ss, JkaJkb
- Antigensuppressie
Antigen-suppressie : Grote C in transpositie in staat om D-antigenen te onderdrukken en zo Dweak
te ontwikkelen van Rh(D): CDe/cDe.
Silent allelen: genen die niet in staat zijn om antigenen te produceren
ANTIGENEN IMMUNOGENICITEIT:
Immunogeniciteit = de potentie/kracht van een bepaald antigen om bij een bepaald individu de
overeenstemmende antistoffen op te wekken.
Bloedgroepsystemen niet op dezelfde manier antistoffen opwekken.
D-antigeen is krachtig immunogeen en zal gemakkelijker zijn antistof opwekken, dan het E-antigeen
Jka <<<< Fy << c/E < K << D
Immunisatie afh. frequentie blootstelling.
Onderscheid transfusie-zwangerschap :
Tijdens zwangerschap minder bloed van foetus naar moeder
overgaat dan bij transfusie → minder antistoffen gemaakt
+ bij transfusie bloed van verschillende donoren, bij
zwangerschap afkomstig van de partner
RH(+) Dd DD → Rh(-) dd → Anti-D
Jk (a+b-) → Jk (a- b+) → Anti-Jka? De kans eerder klein.
VOLGORDE VAN IMMUNOGENICITEIT:
1. A,B
2. D (8x K)
3. K
4. c, E (3x minder dan K)
5. Fya (25x minder)
6. Jka (50-100x minder)
, ANTISTOFFEN:
Belang van het immuunsysteem:
• Niet-specifiek systeem: Rol van complement
• Specifiek systeem: Rol van antilichamen
Klinische belangrijke AS
- HTR intravasculair / extravasculair
- HDN
- AIHA
Antistoffen = immuunglobulinen met dubbele functie→Combineren met een targetantigen en
vervolgens een biologisch effect genereren
NATUURLIJKE ANTISTOFFEN:
= Antistoffen aangetoond bij personen die voorheen nooit met bloedproducten in contact kwamen
Voorbeelden
- Anti-A, Anti-B
- Anti-Le, Anti-P1
- Anti-Wra, Anti-Sda (1-2%)
- Anti-K, -MNS, -Lua, -Xga, Anti-E
Auto-AS (Anti-I, Anti-H)
Meestal IgM, koud reagerend
IMMUUNANTISTOFFEN :
= Resultaat van een genetisch ongelijkheid tussen RBC-antigen van donor en recipiënt of van moeder
en foetus.
ontstaan na contact met vreemde bloedgroepantigeen → treedt enkel humorale respons op
vorming van antistoffen dus geen cellulaire respons
Humorale respons: receptoren op T-lymfocyten zullen de vreemde antigenen herkennen en
vervolgens B-lymfocyten stimuleren en dan prolifereren en evt uitrijpen tot plasmacel.
Memory-cellen blijven achter
Oudste vb. HDN