HC 5. Perceptie, oriëntatie en aandacht. H4 + van den Boomen et al (2012) 07-12-2020
Visuele ontwikkeling = de link van ons lichaam, van ons brein met de rest van de wereld what you see is what you respond to
Input komt binnen bij de primaire sensorische gebieden
Baby ziet veel vager, weinig details, minder kleur, beweging minder goed zien beweegt stoterig met hoofd om iets te volgen
Welke subtests hangen af van visus? Blokpatronen, plaatjesreeksen (alle visuele taken), geheugenreeksen, overeenkomsten
Basale waarneming welke basale kenmerken van een afbeelding kan iemand zien?
Relatie tussen onderdelen
o Basale visuele kenmerken oog thalamus (LGN) V1 V2 verschillende paden naar andere delen van de
hersenen (wat/waar informatie verwerkt) frontale gebieden en subcorticale gebieden (basale ganglia + hersenstam)
betrokken bij aandacht en oriëntatie en interpreteren van informatie cognitie
o Rest van het brein stuurt ook weer de ogen aan
Basale kenmerken kleuren, oriëntatie, contrast (verschil zwart en wit), scherpte (spatiële frequentie, hoeveelheid overgangen
van zwart naar wit op een gegeven deel van een afbeelding = laag is globaal en hoog is details) en diepte
o Oog kleur, scherpte, contrast thalamus
o Thalamus, LGN visuele informatie en stuurt het door naar de V1
o V1 basale kenmerken verwerkt en verstuurt naar rest van het brein via 2 paden
- Dorsale gebieden minder scherpe informatie en alles bij beweging, globaal, geen kleur en lage contrasten
= WAAR
- Ventrale gebieden wat is iets, kleur, scherpte, hoge contrasten = WAT
Wat zien volwassenen en kinderen?
Wat zien volwassenen?
Kinderen zien sneller grijs vlak hoe ouder hoe meer spatiële frequentie ze kunnen zien en
hoe lagere contrast ze nodig hebben om het te zien
Wat zien baby’s? een stukje van het plaatje nemen en dit laten zien kijkt het kind? Dan
ziet hij het
o Baby’s zien alleen lagere spatiële frequentie
o Vanaf geboorte maar verfijnt zich tot 9-12 jaar lage spatiële frequentie, vage
informatie daarna evengoed zien als volwassenen
o Vanaf 1-6 jaar hogere spatiële frequentie, scherpe randen net zo goed zien als volwassenen
o
Spatiële frequentie = scherpte
Hoog contrast en hoge spatiële frequentie (scherpte)
o V2 V4 temporele cortex (objecten verwerkt, zoals gezichten)
- Gaat via het WAT pad
Laag contrast en lage spatiële frequentie (scherpte)
o Oog subcorticale gebieden temporele cortex (objecten
verwerkt, zoals gezichten)
o Oog LGN V1 V2 Mt pariëtale cortex
- Gaat via het WAAR pad
Onderzoek naar spatiële frequentie
Onderzoek 1 = baby’s kijken wel vaak naar nieuwe gezichten met een lage
spatiële frequentie, maar niet bij hoge spatiële frequentie
o Baby’s gebruiken de laag spatiële frequenties om gezichten te herkennen
o Baby’s en kinderen op de basisschool gebruiken vooral hoge spatiële frequenties (details) om emoties te herkennen
o Pubers en volwassenen gebruiken vooral de lage spatiële frequenties (globale informatie) om emoties te herkennen
Onderzoek 2
o Peuters met autisme gebruiken vooral hoge spatiële frequenties (details) om emoties te herkennen
o Controle kinderen gebruiken ook de lage spatiële frequenties (globale informatie) om emoties te herkennen
o Dus hoe gevoelig je bent en waar je aandacht op richt voor de basale visuele kenmerken heeft invloed op het zien van
objecten (gezichten) wat vervolgens weer invloed heeft op hoe je je gedraagt tov andere mensen
Wat en waar kan iemand identificeren wat iets is, en waar iets is?
Dorsaal, naar boven waar, MT beweging parietal lobe
Ventraal, naar onder wat, V4 kleur temporal lobe
Beweging waarnemen global motion, RDK, stipjes
o Bij baby’s van 0-3 maanden moeten 60-80% van de stipjes dezelfde kant op bewegen willen ze zien dat het een
bepaalde kant op beweegt
o Resultaat = hoe ouder, hoe lager de drempel en bij verschillende snelheden, verschillende drempels
Ervaring nodig voor zien van beweging
o Cataract vertroebeling van de lens
o 1e jaar cruciaal voor zien van beweging, kinderen geboren met vertroebeling aan beide ogen hebben een veel hogere
drempelwaarde dan troebeling aan 1 oog
o Resultaat = ervaring van visuele input aan tenminste 1 oog is belangrijk voor het ontwikkelen van het zien van
beweging, lijkt zich later niet vanzelf weer op te lossen
Gezichten in het brein
o Gezichten worden verwerkt in het fusiform face area als deze niet goed functioneert kun je niet goed gezichten
herkennen
, - Prosopagnosia = aandoening waarbij men geen gezichten herkent, maar wel lichaam kunnen maar iets
boven het kansniveau gezichten herkennen
o Parahippocampal place area reageert op informatie over locaties en landschappen
o Body area lateraal
o LOC reageert op alle objecten
Baby’s van 6 maanden kunnen wel het verschil zijn tussen apengezichten, maar baby’s van 9 maanden niet meer
o Na 9 maanden steeds meer gevoeliger voor mensen van dezelfde etniciteit die ze zelf ook hebben, mensen uit Azië
kunnen we moeilijk onderscheiden van elkaar
Losse ontwikkeling?
o In de wat-fouten (gezichten) keken kinderen extra lang bij de gezichten en niet zo lang bij het speelgoed
o In de waar-fouten (speelgoed) keken kinderen extra lang bij het speelgoed en niet zo lang bij de gezichten
- Resultaat = op jonge leeftijd wordt informatie verwerkt ofwel in het waar-pad ofwel in het wat-pad
o fNIRS methode die gebruikt kan worden om beter te lokaliseren waar in het babybrein hersenactiviteit plaatsvindt
- 3-6 maanden wat en waar zowel in dorsale als ventrale deel, veel overlap
- 7-8 maanden wat en waar een beetje in dorsale als ventrale deel, weinig overlap
- 10-12 maanden wat is ventraal en waar is dorsaal, geen overlap
- Resultaat = op het begin is opslag van informatie zowel in wat als in waar als in dorsaal en ventraal en dat het
later pas specialiseert
o Onderzoeken zeggen dus wat anders, een zegt meteen al gescheiden ander zegt eerst nog overlap we weten het niet
Oriëntatie, aandacht en cognitie waar kijkt iemand naar en wat kun je hieruit concluderen?
Visus/waarneming = wat iemand kan zijn
Visuele oriëntatie = het bewegen van de ogen en het hoofd als reactie op, of anticipatie voor, een stimulus kunnen we
letterlijk meten
Aandacht
o Overt = waar iemand de ogen op fixeert
o Covert = waar iemand mentaal aandacht op richt: niet noodzakelijk ook fixeert
Cognitie = kennis verwerven en verwerken/manipuleren
Oriëntatie
1. Reflexieve oogbeweging geboorte
2. Controle/regulatie na 1 maand
- Sticky fixation = moeite met wegtrekken aandacht
Hoe ouder hoe minder sticky fixation
Kinderen met autisme hebben veel langer last van sticky
fixation
3. Detectie + volgen beweging na 2 maanden
- Smooth pursuit = zonder schokken een object volgen
4. Plannen na 3 maanden, verfijnd totdat kinderen op de basisschool zitten
- Anti-saccades = oogebweging andere kant op
Beter bij 7-15 jaar
- Kinderen met ADHD hebben meer moeite met inhiberen van
gedrag en oogbewegingen
Wat meet een onderzoek? = visuele oriëntatie en overte aandacht
Waardoor wordt oriëntatie beïnvloed? Visus, aandacht, cognitie en hoe goed iemand kan oriënteren
HC 6. Methoden. 14-12-2020
Autisme spectrum stoornissen
Beperkingen in sociale interactie en communicatie
Repetitief gedrag en specifieke interesses
Problemen in emotie herkenning
Kijkgedrag = gedrag
Preferential looking = zien kinderen bepaalde informatie? Waar kijkt het kind het meeste naar? Verschil zien/horen?
5. Er worden 2 afbeeldingen tegelijk getoond en er wordt gekeken naar welke het kind het meeste kijkt
6. Emotie herkenning is moeilijk te testen
Habituatie = als het kind gewend is en de afbeelding kent, dan kijken ze weg
7. Er wordt 1 afbeelding net zo lang getoond totdat het kind wegkijkt en daarna wordt een
andere afbeelding getoond om te kijken of het kind langer kijkt of weer meteen wegkijkt
Habituatie en prefential looking combineren
8. Vanaf 4 maanden emoties onderscheiden bij audio-visuele informatie
9. Vanaf 5 maanden emoties onderscheiden bij auditieve informatie
10. Vanaf 7 maanden emoties onderscheiden bij visuele informatie
Kinderen kijken vooral naar een nieuwe stimulus = novelty preference maar andere onderzoekers
zeggen dat kinderen vooral kijken naar een bekende stimulus = familiarity preference
, 11. Als een stimulus makkelijk is dan hebben kinderen sneller een novelty preference na het zien van deze stimulus, maar
als een stimulus heel ingewikkeld is willen ze kijken naar een stimulus die ongeveer hetzelfde is om meer informatie te
verzamelen
Nadelen veel coderen + interpreteren
Kijkgedrag = eyetracking, snel waar op een scherm kijk je en hoelang kijk je
Kinderen moeten op de goede afstand van het scherm zitten en ze moeten naar het scherm blijven kijken
De eyetracker moet ingesteld worden want ieder oog is anders, de afstand tussen reflectie van het licht en
pupil verschilt bij iedereen kalibratie
Onderzoeken of kinderen meer naar linkerkant of rechterkant van een scherm kijken, kunnen ze de kleur rood
zien?
Fixaties = moment dat iemand naar 1 positie kijkt
Saccades = kijkpositie verandert
Nadelen meer technologische kennis nodig dan bij habituatie en preferential looking en
als een kind wegkijkt dan moet de eyetracker opnieuw de kijkpositie bepalen, ruis in data
Voordelen analyses wel stuk sneller
Hersenactiviteit = EEG
We meten het post-synaptisch potentiaal = positieve ionen gaan door de kanalen naar
binnen resulteert in een positief post-synaps en een negatieve lading in de synaps
12. Exciterend = veel positieve ionen naar binnen en negatieve ionen aan de buitenkant = EPSP
13. Inhiberend = veel negatieve ionen naar binnen en positieve ionen aan de buitenkant = IPSP
Netto in het neuron moet het 0 zijn negatief en positief = dipool
Met EEG meten we de optelsom van alle activiteit van de EPSP’s en de IPSP’s
van alle verschillende neuronen
Lage spatiele resolutie en hoge temporele resolutie (snelheid)
Kinderen van 7 maanden hebben een andere activiteit bij wanneer ze naar
angstige of naar niet-angstige gezichten keken ze zien dus verschil
Hoe ouder hoe sneller informatie wordt verwerkt, hoe sneller de piek
Resultaten laten oscillaties (golfpatronen) en connectiviteit zien
Nadelen kinderen kijken vaak weg en lage spatiele resolutie (kan niet meten welke hersengebieden actief zijn)
VRAAG = hoe snel kunnen kinderen bepaalde activiteit vertonen en verwerken?
Hersenactiviteit = fMRI functional magnetic resonance imaging
Een actief hersengebied heeft zuurstof nodig
Je meet de fluctuaties in zuurstofrijk bloed water, bloed, magneet
Waterstofkernen/protonen in het hoofd draaien in verschillende richtingen door magneet gaan de protonen in dezelfde
richting draaien, energie er in als de magneet puls stopt; terug naar ouder staat;
energie er uit, sterk signaal (afhankelijk van de hoeveelheid zuurstof, sterker signaal
bij meer zuurstof, want dan wordt het ijzer afgeschermd en kan het dus niet de fMRI
verstoren)
Ijzer kan het signaal van de magneet/fMRI signaal verstoren ijzer zit in het bloed
Bij zuurstofrijk bloed wordt het ijzer afgeschermd en bij zuurstofarm bloed niet
Zuurstoftoevoer komt vrij langzaam op gang / boldresponse
Hoge spatiele resolutie en lage temporele resolutie (snelheid)
Nadelen lage temporele resolutie, veel herrie en heel gevoelig voor bewegingen
VRAAG = welke gebieden zijn actief als kinderen van verschillende leeftijden naar
verschillende afbeeldingen kijken?
Hersenactiviteit = fNIRS functionele near infrared spectroscopy
Kindvriendelijker en deze kan gebruikt worden als kinderen wakker zijn
Je meet de fluctuaties in zuurstofrijk bloed
Zuurstofarm bloed in donkerder dan zuurstofrijk bloed
Hoeveel licht komt in het hoofd en hoeveel licht komt uit het hoofd welke golflengtes
zijn geabsorbeerd? Welke kleur heeft het bloed?
Zuurstoftoevoer komt vrij langzaam op gang / boldresponse
Betere spatiele resolutie dan EEG, maar slechtere spatiele resolutie dan fMRI
Nadelen kunt geen subcorticale gebieden meten, nieuwe methode
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper annabel2000. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.