Nederlands 1
1. Algemene inleiding op het vak Nederlands
1.1Competenties (leerdoelen)
- Beschrijf het belang van taalonderwijs in de lagere school
- Herken de eindtermen en de generieke doelen voor taal
- Beschrijf de algemene didactische principes voor taalkrachtig onderwijs
- Beschrijf het verschil tussen geïsoleerde en geïntegreerde taalles
1.2Waarvoor gebruiken we taal?
1.2.1 Geef verschillende doeleinde waarvoor taal wordt gebruikt. (4 functies)
- Conceptualiserende functie/cognitieve functie
o De wereld ordenen door te denken en de zaken te benoemen.
o Communicatieve functie komt hiervoor
o Geen rekening houden met anderen
o Vb: pagina 12 cursus
- Communicatieve functie
o Contact zoeken met anderen
o Verbindend werken (hechte band)
o Vb: pagina 12 cursus
- Expressieve functie
o Gevoelens uiten, bespreken en verwerken
o Persoonlijke manier
o Vb: pagina 12 cursus
- Sociale functie
o Uiting van groep waartoe je behoort/wilt behoren
o Vb: pagina 12 cursus
1.2.2 Hoe komen deze 4 verschillende taalfuncties voor?
- Komen gelijktijdig voor
- 1 zal prominenter naar voor komen (accent)
- Vb: pagina 13 cursus
1.3Belang van taalonderwijs
1.3.1 Welke verschillende taalfuncties komen voor op school?
- Communicatieve functie
- Conceptualiserende functie Dezelfde functies
- Expressieve functie
- Sociale functie
1.3.2 Definitie taalgericht onderwijs
- Taalgericht onderwijs = lesgeven van een taal gebeurt impliciet (in vak ‘taal’)
en expliciet (in andere niet-talige vakken).
, 1.3.3 Hoe ontwikkelen kinderen hun taalvaardigheid?
- Al doende in alle situaties van het dagelijkse leven.
1.3.4 Geef 5 argumenten om apart taalonderwijs te geven
- Op school leer je ander soort taalgebruik dan op school
o DAT = dagelijks algemeen taalgebruik
Informeel
Woordenschat is eenvoudig, beperkt en kort
Verwijst naar concrete zaken
In het hier-en-nu
Context
Eenvoudige taaldenkrelaties
Vb: pagina 15 cursus
o CAT = cognitief academisch taalgebruik
Schooltaal
Moeilijk voor
o Formeel
tweetalige leerlingen
o Woordenschat is uitgebreid, lang en complex
en leerlingen met
laaggeschoolde o Verwijst naar abstracte zaken
ouders. o In het toen-en-daar
o Weinig steun uit de context
- Schoolsucces o Complexe taaldenkrelaties
- Functioneren in o Vb: pagina 15 cursus
het professionele/ Vaktaal
maatschappelijke o 1 bepaald vak
leven o Algemene vaktaalwoorden
Komen veel voor
Alledaags woord dat nieuwe betekenis krijgt
Nieuw woord
o Specifieke vaktaalwoorden
Nieuw woord dat je niet vaak tegenkomt
o Figuurlijke taal
Beeldspraak
Gezegde, uitdrukkingen en metaforen
Fictie en non-fictie
, - Niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig Het Standaardnederlands eigen
maken
o Veel kinderen beheersen een informele spreektaal i.p.v. Het
Standaardnederlands
o Het Standaardnederlands = officiëlere taal, waarbij de nadruk meer
ligt op goed formuleren en verzorgd spreken en schrijven.
o Het Standaardnederlands is belangrijk voor:
Volwaardig aan het openbare leven deel te nemen
Contact maken met mensen buiten de eigen vertrouwde regio
- Schriftelijke taalvaardigheid en taalbeschouwing leren kinderen niet
spontaan
o Hulp van leesmethode/ spellingsmethode
o Inzicht in de opbouw van woorden/zinnen
- Alle 21e-eeuwse sleutelcompetities doen een groot beroep op taal
o Mondelinge en schriftelijke vaardigheden
- Apart aandacht besteden aan leerplezier
o Plezier bevorderen door:
Kinderen in aanraking brengen met boeken
Positief leerklimaat creëren
1.4Eindtermen en generieke doelen voor taal
1.4.1 Definitie eindtermen en leerplandoelen
- Eindtermen = zijn minimumdoelen van de Vlaamse overheid die álle
leerlingen op het einde van het zesde leerjaar van de basisschool moeten
behalen.
- Leerplandoelen = De onderwijskoepels hebben de eindtermen van de
Vlaamse overheid stapsgewijs uitgewerkt in leerplandoelen
o Generieke doelen = geven aan wat je op het einde van het
basisonderwijs bereikt moet hebben
, o Ontwikkelingsstappen = concrete tussenstappen die je per
leeftijdscategorie gaat nemen om de eindtermen te bereiken
1.4.2 In welke 7 domeinen ordent de overheid de eindtermen Nederlands
- Luisteren
Taalvaardigheid
- Spreken
of taalgebruik
- Lezen
- Schrijven
- Taalbeschouwing
o Reflecteren over taal
o Inzicht in opbouw taal
- Strategieën
o Reflecteren over de manier waarop ze een taak moeten aanpakken
- (Inter)culturele gerichtheid
o Reflecteren over taalvarianten binnen de eigen taal en over
verschillende culturen
1.4.3 Welke 2 soorten taalvaardigheden bestaan er?
- Receptieve taalvaardigheden
Lezen en luisteren
o Boodschap ontvangen
o Productieve taalvaardigheden
Schrijven en spreken
o Boodschap formuleren
1.4.4 Uit welke 3 zaken bestaat taalcompetentie?
- Taalkennis
- Taalbeschouwing
- Taalattitude
o Vb: pagina 20 cursus
1.4.5 Waarop legt het basisonderwijs het accent?
- Communicatie
1.4.6 Welke onderverdelingen voor ‘taalontwikkeling’ zijn van tel in het ZILL
Talige grondhouding
- Mondelinge taalvaardigheid (NED) Samensmelting van interculturele
gerichtheid en de attitudes
Vb: pagina 21 cursus