Samenvatting Wereldoriëntatie, Didactiek

Wereldoriëntatie: natuuronderwijs als onderdeel van wereldoriëntatie

Hoofdstuk 1: doelstelling

Zie cursus pagina 1



Hoofdstuk 2: intro

Natuuronderwijs is ruimer dan enkel planten + dieren bestuderen.

We hebben 3 groepen die we bestuderen:

- Levende natuur: de mens, dieren en planten
- Niet-levende natuur: materialen, voorwerpen, verschijnselen en technieken
- De omgeving: het weer, seizoenen, bestudering omgeving

Ontdekkend + onderzoekend aspect is ondergewaardeerd omdat leerkrachten zich onzeker voelen in
de materie en experimenten tijdverlies vinden.

Openluchtklassen zijn goed alternatief



Hoofdstuk 3: oriëntatie op de wereld, natuuronderwijs als deel van ZILL

Natuuronderwijs is klein deeltje van het vak WERO, er is ook nog ‘tijd’ en ‘ruimte’

In eerste jaar krijgen we voldoende achtergrondinformatie, later moeten we ze kunnen combineren.

Het uiteindelijke streefdoel voor WERO is ‘kinderen laten uitgroeien tot geëmancipeerde
persoonlijkheden, d.w.z. bekwaam om op hun niveau zelfstandig te kiezen en eigen accenten te
leggen in hun leven.

Oriëntatie op natuur, zo kom je tot natuuronderwijs

ZILL biedt een overzicht van ontwikkeldveld: Oriëntatie op natuur en ontwikkelthema: Oriëntatie op
de wereld.

Generieke doelen

Doelen zijn de eindtermen die leerlingen op het einde van de lagere school moeten kunnen
beheersen.

Ontwikkeldveld  ontwikkelthema  generiek doel

Elk generiek doel is onderverdeeld in tussendoelen. Zij dienen als tussenstapjes om tot het ‘hogere
doel’ te geraken.

ZILL =

- Zin in Leren:  kinderen leren voorbereiden om te leren zodat en autonome en gelukkige
toekomst hebben.
- Zin In Leven:  kinderen verbonden laten voelen met de mensen om zich heen

Als je een les maakt, moet je je doelen voorop zetten.

Je kiest die aan de hand van:

, - Wat streef je na in je les
- Kies voor de directe omgeving van het kind

Inhouden

Voor het vak WERO kiest men actieve werkvormen waarbij men de onmiddellijke leefomgeving van
het kind kan onderzoeken.

In het vak WERO moet men bezig zijn met het leren omgaan en zorg dragen voor de natuur en
minder met het leren OVER WERO



Hoofdstuk 4: het werken aan natuuronderwijs

Om kinderen te laten groeien tot geëmancipeerde persoonlijkheden moet je gebruik maken van
enkele grondprincipes.

De grondprincipes vormen een goede vorm van natuuronderwijs

Grondprincipes bij het werken aan natuuronderwijs

Natuuronderwijs moet kansen bieden tot verwondering en bewondering.

Kinderen hebben spontane belangstelling, snel verwonderd voor zaken.

! verwondering + bewondering = beleving !

Kinderen imiteren emoties en gedragen over van leerkrachten  wat jij vies vindt, vinden zij ook
vies. Daarom moeten leerkrachten opletten dat ze niet bevooroordeeld zijn

Vragen die verwondering wekken:

- Stel gerichte vragen : Wat zie je ? Wees eens stil, heb je het ook gehoord ? Ken je dit geluid ?
Heb je dit al eens geproefd ? Proef eens…
- Vertel zelf niet eerst over datgene wat te zien valt. Laat de kinderen zoeken en ontdekken.
- Probeer een dialoog te krijgen. Praat zelf niet te veel. Geef de kinderen de kans om zelf
vragen te stellen en antwoorden te bedenken. Pak niet (te veel) met je kennis uit.

De werkelijkheid moet als uitgangspunt genomen worden

Door direct waarneming is er betere begripsvorming

Directe waarneming grote organisatie voor leerkracht:

- Wandelen in natuur moeten voorbereid worden, afstand niet te lang te kort, begaanbaar …
- Niet-levende natuur moet er voldoende materiaal zij

Indien directe beleving niet mogelijk is, gebruik videomateriaal

Waarnemen is gebruik maken van alle zintuigen: les rond ananas:

- Voelen
- Proeven
- Ruiken
- Intensief kijken naar structuur
- ! horen niet, het moet logisch blijven !