Inleiding tot de economie: inleidende beschouwingen (Les 1)
C. Soorten huishoudingen
- Gezinnen voegen arbeid en kapitaal samen in productieproces inkomen
consumptie
Niet-productieve inkomen = inkomen die niet behaald worden uit productieproces
(bv: erfgoed, ziekte-uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen, pensioenen…)
- Bedrijven: als doel: goederen en diensten produceren verkopen inkomsten
Niet-productieve inkomen: subsidies
- Overheid: zorgt voor wetten, regelementen, gewoonten.. (=instituties)
Niet-productieve inkomen: belastingen
Collectieve vormen van consumptie: openbaar zwembad, park..
D. Moderne ruileconomie
1. Numerair:
Reële factor: sommige dingen zijn schaars (bv: diamant) en dus duur
Monetaire factor: geld, als munt, heeft een eigen waarde
2. Ruilmiddel:
Door dat er geld is, zijn de mogelijkheden om te ruilen veel breder
3. Koopkrachtreserve:
Inflatie: voorbeeld: cola kostte vroeger 60 cent, nu 1 euro.
4. Kredietmiddel:
Je kan uitlenen, en daarvoor interest vragen
Formule: linkerlid = bestedingen
Rechterlid = hoeveelheid verhandelde goederen
M = money
V = velocity
P = price
V = volume
Chartaal = datgene wat je kan vastnemen
Giraal = virtueel geld
Chartaal + giraal = volledige geldsom
, E. De financiële sector
Reserven = bank gaat dit bedrag bijhouden
Lening = dit bedrag wordt uitgeleend aan andere mensen (voor bv een huis te kopen)
Persoon met lening koopt iets (met dat geld), verkoper krijgt dat bedrag op rekening
wordt geleend …
Liquiditeitscode= hetgeen de bank reserve moet houden voor leningen
Geldmultiplicator=
Bankrun = alle mensen willen gelijkertijd hun geld
F. Economische orde
Pareto-efficiëntie = je verdeelt wat je in handen hebt, zodanig dat het eerlijk is
concreter:
(alloceren = iets toewijzen (aan iemand))
Op grafiek:
Punt A: Veel voedsel, maar geen kleding wordt geproduceerd
Punt B: Veel kleding, maar geen voedsel
Alle punten er tussen =
Alle punten er onder productiemogelijkhedenverzameling. (geel)
Punt D: productiemogelijkheden ligt op de grens (wat technisch haalbaar is)
Punt F: nog meer voedsel en nog meer kleding niet realistisch, het is niet haalbaar
Karakterisering economische orde:
Allocatiemechanisme = hoe gaan we kleding en voedsel verdelen?
Optie 1: markteconomie survival of the fittest (diegene die geld hebben krijgen veel
eigendommen en omgekeerd)
Optie 2: centraal geleide economie overheid beslist alles
Optie 3: gemengde economie publieke zwembad, park.. door overheid, maar nog steeds
vrije markt
C. Soorten huishoudingen
- Gezinnen voegen arbeid en kapitaal samen in productieproces inkomen
consumptie
Niet-productieve inkomen = inkomen die niet behaald worden uit productieproces
(bv: erfgoed, ziekte-uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen, pensioenen…)
- Bedrijven: als doel: goederen en diensten produceren verkopen inkomsten
Niet-productieve inkomen: subsidies
- Overheid: zorgt voor wetten, regelementen, gewoonten.. (=instituties)
Niet-productieve inkomen: belastingen
Collectieve vormen van consumptie: openbaar zwembad, park..
D. Moderne ruileconomie
1. Numerair:
Reële factor: sommige dingen zijn schaars (bv: diamant) en dus duur
Monetaire factor: geld, als munt, heeft een eigen waarde
2. Ruilmiddel:
Door dat er geld is, zijn de mogelijkheden om te ruilen veel breder
3. Koopkrachtreserve:
Inflatie: voorbeeld: cola kostte vroeger 60 cent, nu 1 euro.
4. Kredietmiddel:
Je kan uitlenen, en daarvoor interest vragen
Formule: linkerlid = bestedingen
Rechterlid = hoeveelheid verhandelde goederen
M = money
V = velocity
P = price
V = volume
Chartaal = datgene wat je kan vastnemen
Giraal = virtueel geld
Chartaal + giraal = volledige geldsom
, E. De financiële sector
Reserven = bank gaat dit bedrag bijhouden
Lening = dit bedrag wordt uitgeleend aan andere mensen (voor bv een huis te kopen)
Persoon met lening koopt iets (met dat geld), verkoper krijgt dat bedrag op rekening
wordt geleend …
Liquiditeitscode= hetgeen de bank reserve moet houden voor leningen
Geldmultiplicator=
Bankrun = alle mensen willen gelijkertijd hun geld
F. Economische orde
Pareto-efficiëntie = je verdeelt wat je in handen hebt, zodanig dat het eerlijk is
concreter:
(alloceren = iets toewijzen (aan iemand))
Op grafiek:
Punt A: Veel voedsel, maar geen kleding wordt geproduceerd
Punt B: Veel kleding, maar geen voedsel
Alle punten er tussen =
Alle punten er onder productiemogelijkhedenverzameling. (geel)
Punt D: productiemogelijkheden ligt op de grens (wat technisch haalbaar is)
Punt F: nog meer voedsel en nog meer kleding niet realistisch, het is niet haalbaar
Karakterisering economische orde:
Allocatiemechanisme = hoe gaan we kleding en voedsel verdelen?
Optie 1: markteconomie survival of the fittest (diegene die geld hebben krijgen veel
eigendommen en omgekeerd)
Optie 2: centraal geleide economie overheid beslist alles
Optie 3: gemengde economie publieke zwembad, park.. door overheid, maar nog steeds
vrije markt