Samenvatting hoofdstuk 2: Socrates en de sofisten
“Ik weet dat ik niets weet” – Socrates
“Onwetendheid is de bron van alle kwaad” – Socrates
“Een niet onderzocht leven is niet waard geleefd te worden” – Socrates
“De mens is de maat” – Protagoras
Situering:
In de loop van de 5e eeuw v.Chr. kwam er een nieuw thema bij: de mens.
Centrum van de filosofie verplaatste zich van de Griekse eilanden naar de stadstaat Athene.
-> = na Perzische oorlogen, machtige en rijke metropool en cultureel centrum tijdens ‘gouden eeuw
van Pericles’
De Sofisten
Rondtrekkende leraars
= sofistès (beoefenaren van wijsheid) -> sofisten gaven tegen betaling filosofisch onderricht aan
jonge mannen met politieke ambities
Pragmatisch ingesteld, kennis moest in eerste plaats nuttig en bruikbaar in praktijk zijn
Overtuigingskracht en redeneervermogen belangrijke competenties voor politici in spe -> kunst van
het spreken (grammatica), het argumenteren (dialectica) en het overtuigen (retorica)
Als eerste duidelijk onderscheid tussen natuur (physis) als ‘datgene dat zich vanzelf ontwikkelt’ en
nomos als ‘datgene wat door de mens is gemaakt’ -> nomos en physis voorlopers van nature-nurture
Vanuit een relativistisch oogpunt bestaat er geen absolute Waarheid, geen waarheid die voor
iedereen zou gelden. -> waarden, regels en tradities zijn relatief aan een bepaalde gemeenschap
Protagoras: de mens is de maat
o Belangrijkste sofist, leerling van Democritos en nam van hem materialistische kijk over, dat
alles te herleiden is tot materiële deeltjes
o ‘De mens is de maat van alles’ vat kernachtig samen wat relativisme is -> elke stelling en
uitspraak is relatief en moet gerelateerd worden aan diegene die ze uitspreekt -> het is de
mens zelf die bepaalt wat waar, goed en schoon is, geen extern beginsel
“Ik weet dat ik niets weet” – Socrates
“Onwetendheid is de bron van alle kwaad” – Socrates
“Een niet onderzocht leven is niet waard geleefd te worden” – Socrates
“De mens is de maat” – Protagoras
Situering:
In de loop van de 5e eeuw v.Chr. kwam er een nieuw thema bij: de mens.
Centrum van de filosofie verplaatste zich van de Griekse eilanden naar de stadstaat Athene.
-> = na Perzische oorlogen, machtige en rijke metropool en cultureel centrum tijdens ‘gouden eeuw
van Pericles’
De Sofisten
Rondtrekkende leraars
= sofistès (beoefenaren van wijsheid) -> sofisten gaven tegen betaling filosofisch onderricht aan
jonge mannen met politieke ambities
Pragmatisch ingesteld, kennis moest in eerste plaats nuttig en bruikbaar in praktijk zijn
Overtuigingskracht en redeneervermogen belangrijke competenties voor politici in spe -> kunst van
het spreken (grammatica), het argumenteren (dialectica) en het overtuigen (retorica)
Als eerste duidelijk onderscheid tussen natuur (physis) als ‘datgene dat zich vanzelf ontwikkelt’ en
nomos als ‘datgene wat door de mens is gemaakt’ -> nomos en physis voorlopers van nature-nurture
Vanuit een relativistisch oogpunt bestaat er geen absolute Waarheid, geen waarheid die voor
iedereen zou gelden. -> waarden, regels en tradities zijn relatief aan een bepaalde gemeenschap
Protagoras: de mens is de maat
o Belangrijkste sofist, leerling van Democritos en nam van hem materialistische kijk over, dat
alles te herleiden is tot materiële deeltjes
o ‘De mens is de maat van alles’ vat kernachtig samen wat relativisme is -> elke stelling en
uitspraak is relatief en moet gerelateerd worden aan diegene die ze uitspreekt -> het is de
mens zelf die bepaalt wat waar, goed en schoon is, geen extern beginsel