Hoofdstuk 4: Afweer
Paragraaf 1: bescherming
Uitwendige milieu: mond, longen, slokdarm, maag en darmen. Inwendige milieu; hierbuiten en dus
eerst celmembraan passeren en vaak vervoerd worden door het bloed.
Lichaamsvreemd: stof of cel hoort niet in het lichaam. Deze stoffen worden door het
immuunsysteem aangevallen. Lichaamseigen stoffen/cellen horen bij je lichaam. Infectie:
pathogenen/ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen (bijv. huid of rest van het lichaam).
Ziekteverschijnselen ontstaan vaak doordat zij giftige stoffen afgeven.
77ABCD Virussen bevatten DNA of RNA met daaromheen een eiwitmantel. Ze planten voort m.b.v.
gastheercellen. Het DNA of RNA komt in hun cytoplasma terecht en wordt zo vermenigvuldigd;
virusinfectie. Het virus kan eiwitverterende enzymen afgeven, of zorgen voor toxine productie, en zo
cellen doden of beschadigen. Als de (geïnfecteerde) cellen door celdeling vervangen worden, herstel
je snel, maar is dit niet zo, dan is de schade groot(er).
Mechanische afweer (fysiek): De huid houdt ziekteverwekkers en schadelijke stoffen tegen.
Daarnaast beschermt de huid tegen bijv. beschadiging, waterverlies en DNA-beschadiging door uv-
straling; de melanocyten (pigmentvormende cellen uit de kiemlaag) vormen het pigment melanine
bij blootstelling aan de zon. Ze geven dit, m.b.v. uitlopers, af aan de opperhuidcellen, en beschermt
zo de kiemlaag tegen uv-licht. Bij openingen als ogen, neus en mond houden slijmvliezen
ziekteverwekkers tegen. Traanvocht en speeksel spoelen indringers weg, slijm vangt ze juist op en
houdt ze tegen.
Chemische afweer (stoffen): zoutzuur doodt ziekteverwekkers. Zweet en olie zorgen ervoor dat
bacteriën niet op de huid kunnen groeien. (beide vanwege hun pH). Goede bacteriën, op de huid en
in de darmen, beschermen ook tegen ziekteverwekkers.
Paragraaf 2: Afweer
84HIJKLMN Wanneer ziekteverwekkers/schadelijke stoffen het interne milieu binnendringen, wordt het
immuunsysteem geactiveerd. Hierbij zijn 4 belangrijke organen; de lymfoïde organen; het beenmerg
(rode beenmerg maakt witte bloedcellen uit stamcellen), de thymus, de milt en de lymfeknopen.
Afweer tegen bacteriële infecties kan tijdelijk versterkt worden m.b.v. antibiotica, alleen kunnen
bacteria resistent worden, en daarom wordt het zo minmogelijk gebruikt. Twee soorten afweer:
Aangeboren afweer; voor verschillende typen ziekteverwekkers, komt bij alle dieren en planten voor
en is de eerste en snelste afweer tegen infectie. Bij deze afweer horen fagocyten (een type witte
bloedcellen), zij hebben receptoren om pathogenen te detecteren, en vallen direct aan. Er zijn twee
types, die overal in het lichaam voorkomen:
- Granulocyten: maken de binnendringende ziekteverwekker m.b.v. fagocytose meteen onschadelijk.
Lysosomen in de granulocyt smelten samen met het blaasje van de bacterie. De enzymen van het
lysosoom doodt de bacterie, maar ook de granulocyt. Dit is etter of pus; dode granulocyten,
bacteriën en dode weefselresten.
- Monocyten: deels opgeslagen in de milt, de rest naar weefsels. Uit monocyten ontwikkelen zich 2
soorten, die ook bij de verworven afweer een rol spelen:
* Macrofagen: vormt wanneer een monocyt in het weefselvloeistof komt, en van vorm verandert.
Ze kunnen zich door het hele lichaam verplaatsen en vernietigen meerdere ziekteverwekkers,
want ze gaan niet dood aan fagocytose. Ze scheiden in reactie met een ziekteverwekker cytokinen
(een soort van het de eiwitten mediatoren) af, en deze verhogen de normwaarde van
lichaamstemperatuur, om afweerreacties te versnellen. Hierdoor wekt het lichaam warmte op;
rillen en bloedvatvernauwing (wat zorgt voor bleekheid); koorts.
* Dendritische cellen: komen vooral voor op plaatsen waar de ziekteverwekkers binnendringen, als
de huid en slijmvliezen
Paragraaf 1: bescherming
Uitwendige milieu: mond, longen, slokdarm, maag en darmen. Inwendige milieu; hierbuiten en dus
eerst celmembraan passeren en vaak vervoerd worden door het bloed.
Lichaamsvreemd: stof of cel hoort niet in het lichaam. Deze stoffen worden door het
immuunsysteem aangevallen. Lichaamseigen stoffen/cellen horen bij je lichaam. Infectie:
pathogenen/ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen (bijv. huid of rest van het lichaam).
Ziekteverschijnselen ontstaan vaak doordat zij giftige stoffen afgeven.
77ABCD Virussen bevatten DNA of RNA met daaromheen een eiwitmantel. Ze planten voort m.b.v.
gastheercellen. Het DNA of RNA komt in hun cytoplasma terecht en wordt zo vermenigvuldigd;
virusinfectie. Het virus kan eiwitverterende enzymen afgeven, of zorgen voor toxine productie, en zo
cellen doden of beschadigen. Als de (geïnfecteerde) cellen door celdeling vervangen worden, herstel
je snel, maar is dit niet zo, dan is de schade groot(er).
Mechanische afweer (fysiek): De huid houdt ziekteverwekkers en schadelijke stoffen tegen.
Daarnaast beschermt de huid tegen bijv. beschadiging, waterverlies en DNA-beschadiging door uv-
straling; de melanocyten (pigmentvormende cellen uit de kiemlaag) vormen het pigment melanine
bij blootstelling aan de zon. Ze geven dit, m.b.v. uitlopers, af aan de opperhuidcellen, en beschermt
zo de kiemlaag tegen uv-licht. Bij openingen als ogen, neus en mond houden slijmvliezen
ziekteverwekkers tegen. Traanvocht en speeksel spoelen indringers weg, slijm vangt ze juist op en
houdt ze tegen.
Chemische afweer (stoffen): zoutzuur doodt ziekteverwekkers. Zweet en olie zorgen ervoor dat
bacteriën niet op de huid kunnen groeien. (beide vanwege hun pH). Goede bacteriën, op de huid en
in de darmen, beschermen ook tegen ziekteverwekkers.
Paragraaf 2: Afweer
84HIJKLMN Wanneer ziekteverwekkers/schadelijke stoffen het interne milieu binnendringen, wordt het
immuunsysteem geactiveerd. Hierbij zijn 4 belangrijke organen; de lymfoïde organen; het beenmerg
(rode beenmerg maakt witte bloedcellen uit stamcellen), de thymus, de milt en de lymfeknopen.
Afweer tegen bacteriële infecties kan tijdelijk versterkt worden m.b.v. antibiotica, alleen kunnen
bacteria resistent worden, en daarom wordt het zo minmogelijk gebruikt. Twee soorten afweer:
Aangeboren afweer; voor verschillende typen ziekteverwekkers, komt bij alle dieren en planten voor
en is de eerste en snelste afweer tegen infectie. Bij deze afweer horen fagocyten (een type witte
bloedcellen), zij hebben receptoren om pathogenen te detecteren, en vallen direct aan. Er zijn twee
types, die overal in het lichaam voorkomen:
- Granulocyten: maken de binnendringende ziekteverwekker m.b.v. fagocytose meteen onschadelijk.
Lysosomen in de granulocyt smelten samen met het blaasje van de bacterie. De enzymen van het
lysosoom doodt de bacterie, maar ook de granulocyt. Dit is etter of pus; dode granulocyten,
bacteriën en dode weefselresten.
- Monocyten: deels opgeslagen in de milt, de rest naar weefsels. Uit monocyten ontwikkelen zich 2
soorten, die ook bij de verworven afweer een rol spelen:
* Macrofagen: vormt wanneer een monocyt in het weefselvloeistof komt, en van vorm verandert.
Ze kunnen zich door het hele lichaam verplaatsen en vernietigen meerdere ziekteverwekkers,
want ze gaan niet dood aan fagocytose. Ze scheiden in reactie met een ziekteverwekker cytokinen
(een soort van het de eiwitten mediatoren) af, en deze verhogen de normwaarde van
lichaamstemperatuur, om afweerreacties te versnellen. Hierdoor wekt het lichaam warmte op;
rillen en bloedvatvernauwing (wat zorgt voor bleekheid); koorts.
* Dendritische cellen: komen vooral voor op plaatsen waar de ziekteverwekkers binnendringen, als
de huid en slijmvliezen