Deutsch
1.1 Deutsch in der Klasse
Wat betekent deze zin?
Was bedeutet dieser Satz?
Kunt u dat spellen, alstublieft?
Können Sie das bitte mal buchstabieren ?
Meneer, zijn de biologietesten altijd zo moeilijk?
Mensch, die Biologietests sind immer so schwierig ?
Waar staat dat?
Wo steht das bitte?
Hoe is dat geschreven?
Wie schreibt man das?
Dat woord begrijp ik niet.
Dieses Wort verstehe ich nicht.
Het spijt me, kunt u dat herhalen, alstublieft?
Entschuldigung, Können Sie das bitte wiederholen?
Wat zeg je/ kun je dat herhalen?
Wie bitte?
1.2 Wissen Deutschland
was sind die Nachbarländer von Deutschland?
- Dänemark
- Polen
- Tschecien
- Österreich
- Die Schweiz
- Frankreich
- Luxemburg
- Belgien
- Die Niederlande
In welchen europäischen Ländern ist Deutsch eine offizielle Landessprache?
-Deutschland, Österreich, Liechtenstein, Schweiz, Luxemburg.
- Belgien, Südtirol (Italien)
- Frankreich ( Elsass, Lothringen)
,1.3 Eszett
Wanner gebruiken we de eszett (ß)?
- Na een lange klinker
- Na een tweeklank ( twee klinkers na elkaar)
1.4 Hoofdletters
- alle zelfstandige naamwoorden( waar je de, het of een kunt voorzetten)
- alle eigennamen
-woorden aan het begin van een zin, ook bij het begin van een volledige zin na
een een dubbelpunt
- de beleefde aanspreekvromen Sie, Ihnen en Ihr.
1.5 Umlaut
- komen enkel voor op de klinker A,O,U
je weet wanneer je een umlaut moet gebruik aan de uitspraak
Zonder umlaut :
kurz (kort) lang
Deutsch klinkt als Deutsch klinkt als
h a tte a V a ter aaa
o ft o sch o n oooo
u nd gOEd h ut vlOEr
r au s au
Met umlaut:
kurz lang
Deutsch klinkt als Deutsch klinkt als
St ä dte bEn V ä ter „l EE f“
K ö ln dE sch ö n dEUr
f ü nf hUt für UUr
Fr äu lein hOI
1.6 Sich vorstellen
Frage Antwort
Hallo! Hallo!
Hallo! Hallo!
Goeden dag! Goeden dag, meneer.
Guten Tag! Guten Tag, Herr.
, Goedenmorgen! Goedenmorgen, mevrouw.
Guten Morgen! Guten Morgen, Frau.
Hoe gaat het me u? Goed, danku.
Wie geht es Ihnen? Danke, gut.
Hoe gaat het met jou? Goed, danku
Wie geht’s (dir)? Danke,gut.
Hoe heet u? Ik heet
Wie heißen Sie? Ich heiße
Hoe heet jij? Ik heet
Wie heißt du? Ich heiße
Wat is u naam? Mijn naam is
Was ist Ihr Name? Mein Name ist
Wat is jou naam? Mijn naam is
Was ist dein Name? Mein Name ist
Wie bent u? ik ben
Wer sind Sie? Ich bin
Wie ben jij? Ik ben
Wer bist du? Ich bin
Waar komt u vandaan? Ik kom uit
Woher kommen Sie? Ich komme aus
Waar kom je vandaan? Ik komt uit
Woher kommst du? Ich komme aus
Waar woont u ? ik woon in
Wo wohnen Sie? Ich wohne in
Waar woon je? Ik woon in
Wo wohnst du? Ich wohne in
Hoe oud bent u? ik ben … jaar oud
Wie alt sind Sie? Ich bin…Jahre alt
Hoe oud ben jij? Ik ben .. jaar oud
Wie alt bist du? Ich bin…Jahre alt
Tot ziens tot ziens
Auf Wiedersehen ! Auf Wiedersehen!
Tot ziens ( telephoon) tot ziens
Auf Wiederhören ! Auw Wiederhören!
Daag! Daag!
Tschüs Tschüs
Kan je dat spellen?
Können Sie das buchstabieren, bitte
Wat is je telefoonnumer?
Was ist Ihre Telefonnumer?
Wanneer ben je jarig?
Wann habe Sie Geburtstag?
1.1 Deutsch in der Klasse
Wat betekent deze zin?
Was bedeutet dieser Satz?
Kunt u dat spellen, alstublieft?
Können Sie das bitte mal buchstabieren ?
Meneer, zijn de biologietesten altijd zo moeilijk?
Mensch, die Biologietests sind immer so schwierig ?
Waar staat dat?
Wo steht das bitte?
Hoe is dat geschreven?
Wie schreibt man das?
Dat woord begrijp ik niet.
Dieses Wort verstehe ich nicht.
Het spijt me, kunt u dat herhalen, alstublieft?
Entschuldigung, Können Sie das bitte wiederholen?
Wat zeg je/ kun je dat herhalen?
Wie bitte?
1.2 Wissen Deutschland
was sind die Nachbarländer von Deutschland?
- Dänemark
- Polen
- Tschecien
- Österreich
- Die Schweiz
- Frankreich
- Luxemburg
- Belgien
- Die Niederlande
In welchen europäischen Ländern ist Deutsch eine offizielle Landessprache?
-Deutschland, Österreich, Liechtenstein, Schweiz, Luxemburg.
- Belgien, Südtirol (Italien)
- Frankreich ( Elsass, Lothringen)
,1.3 Eszett
Wanner gebruiken we de eszett (ß)?
- Na een lange klinker
- Na een tweeklank ( twee klinkers na elkaar)
1.4 Hoofdletters
- alle zelfstandige naamwoorden( waar je de, het of een kunt voorzetten)
- alle eigennamen
-woorden aan het begin van een zin, ook bij het begin van een volledige zin na
een een dubbelpunt
- de beleefde aanspreekvromen Sie, Ihnen en Ihr.
1.5 Umlaut
- komen enkel voor op de klinker A,O,U
je weet wanneer je een umlaut moet gebruik aan de uitspraak
Zonder umlaut :
kurz (kort) lang
Deutsch klinkt als Deutsch klinkt als
h a tte a V a ter aaa
o ft o sch o n oooo
u nd gOEd h ut vlOEr
r au s au
Met umlaut:
kurz lang
Deutsch klinkt als Deutsch klinkt als
St ä dte bEn V ä ter „l EE f“
K ö ln dE sch ö n dEUr
f ü nf hUt für UUr
Fr äu lein hOI
1.6 Sich vorstellen
Frage Antwort
Hallo! Hallo!
Hallo! Hallo!
Goeden dag! Goeden dag, meneer.
Guten Tag! Guten Tag, Herr.
, Goedenmorgen! Goedenmorgen, mevrouw.
Guten Morgen! Guten Morgen, Frau.
Hoe gaat het me u? Goed, danku.
Wie geht es Ihnen? Danke, gut.
Hoe gaat het met jou? Goed, danku
Wie geht’s (dir)? Danke,gut.
Hoe heet u? Ik heet
Wie heißen Sie? Ich heiße
Hoe heet jij? Ik heet
Wie heißt du? Ich heiße
Wat is u naam? Mijn naam is
Was ist Ihr Name? Mein Name ist
Wat is jou naam? Mijn naam is
Was ist dein Name? Mein Name ist
Wie bent u? ik ben
Wer sind Sie? Ich bin
Wie ben jij? Ik ben
Wer bist du? Ich bin
Waar komt u vandaan? Ik kom uit
Woher kommen Sie? Ich komme aus
Waar kom je vandaan? Ik komt uit
Woher kommst du? Ich komme aus
Waar woont u ? ik woon in
Wo wohnen Sie? Ich wohne in
Waar woon je? Ik woon in
Wo wohnst du? Ich wohne in
Hoe oud bent u? ik ben … jaar oud
Wie alt sind Sie? Ich bin…Jahre alt
Hoe oud ben jij? Ik ben .. jaar oud
Wie alt bist du? Ich bin…Jahre alt
Tot ziens tot ziens
Auf Wiedersehen ! Auf Wiedersehen!
Tot ziens ( telephoon) tot ziens
Auf Wiederhören ! Auw Wiederhören!
Daag! Daag!
Tschüs Tschüs
Kan je dat spellen?
Können Sie das buchstabieren, bitte
Wat is je telefoonnumer?
Was ist Ihre Telefonnumer?
Wanneer ben je jarig?
Wann habe Sie Geburtstag?
