Inleiding
1. Thema: denken & zijn
1) Kennis- en werkelijkheidsopvattingen
Wat is de verhouding tussen denken en zijn?
Bepaald door eigen distincties van de mens
2) Moderne gedachte = de achterliggende intuïtie
wereld verschijnt aan ons door hoe de mens denkt
o Denken/kennen bepaald hoe de werkelijkheid verschijnt
Bv. Leviticus =deel van de bijbel met wetten voor joden
o Manier waarop dingen verschijnen bepaald onze verhouding tov
dingen
Voor 12 weken ben je slechts een embryo en na 12 weken een
mens
3) 2 filosofische subdisciplines
Epistemologie: kennisleer (Wat is kennis?) -> Plato
Metafysica: werkelijkheidsleer (Wat is de grond en bestemming van de
werkelijkheid?) -> Aristoteles
! Kennis en wetenschap is belangrijk voor recht en moraal => denken&zijn
2. 3 periodes
≠ antwoorden op vraag naar ware kennis en ware werkelijkheid
1) Oudheid en middeleeuwen
Waarheid ligt buiten de mens
Raadgevingen om te veranderen als mens
2) Moderne tijd
Revolutie
Binnen: mens ziet zichzelf als oorsprong en fundament van ware kennis
3) Hedendaagse tijd
Binnen en buiten: mens weet dat hij kennis draagt en daardoor
gedragen wordt
o Denken van de mens wordt bepaald: klassen, drift, onbewustzijn
o Mens ≠ subject
! Sleutel vh verhaal: mens wordt subject
1
,De Oudheid: Op zoek naar stabiele werkelijkheid (6e eeuw v.C.- 6e eeuw n.C.)
-Oudheid:
Wat is?
Ontstaan van de filosofie
Vragen naar ware kennis en ware werkelijkheid worden beantwoord
door een verwijzing buiten de mens: mens moet inspanningen leveren
Realisme: kennis verwerft inzicht op de realiteit
! Onderscheid OH/ME <-> MT/HT
-Stabiel?
Werkelijkheid = tweeslachtig
o Voortdurend in veranderen (bv. seizoenen)
o Toch blijft alles gelijk (appelboom blijft appelboom)
DUS: Wat is nu het wezenlijke van de realiteit?
-2 GR filosofen (5e eeuw v.C.): beklemtonen telkens 1 aspect van die realiteit
Parmenides: zijn – Het zijnde is, het niet zijnde is niet
o Verandering = schijn (realiteit = onveranderlijk)
o Geen beweging, verandering, ontstaan of vergaan
o Niet deelbaar in gradaties
o Onbeweeglijk en begrensd (dus ook bolvormig)
o Het is al volmaakt
Heraclitus: worden
o Panta Rhei (alles vloeit)
o Alles is in beweging (realiteit = veranderlijk)
Bv. Je kan nooit tweemaal dezelfde stroom afdalen
o Kan enkel door voortdurende conflicten tussen tegengestelden
(dus negativiteit, lijden, twist en oorlog = noodzakelijk)
Bv. Spanning tussen kader en snaar bij instrument
o Tot Nietze werd de filosofie vertaald door Heraclitus
1. Ontstaan van de filosofie: waar en hoe?
Van mythos (verhalende) naar logos (wetenschappelijke)
(Begint in Griekenland, maar is de basis van de Westerse wetenschap)
1) Voor 6e eeuw: mondelinge cultuur
Vaste normen en waarden
Verhalen en mythen
Collectieve geheugen van de cultuur
Bv. Homeros (8e eeuw): Ilias en Odyssea
2) Mythe: hart GR cultuur
=Stichtingsverhaal (oorsprong van dingen)
Bovennatuurlijke (tijdloze) oorsprong van natuurlijke orde van mensen
en dingen
Beheersing van de mysterieuze wereld
Bv. Aards paradijs (Genesis):
2
, -Orde wordt aangebracht: dag&nacht – goed&kwaad – mens&dier
-God = fundament van die distincties -> ordening Joodse cultuur
-Eten van boom van de kennis: mens krijgt moreel bewustzijn van
goed en kwaad -> onschuld verliezen = verbannen uit paradijs
Wereld is van goddelijke oorsprong
o Natuurlijke orde ligt vast
o Bovennatuurlijk toezicht
Geloof in magie = tussen realiteit en werkelijkheid
Cfr. Homerus en Hesiodus (8e – 7e eeuw) zie p26
Bv. Kaars branden (gunst van het bovennatuurlijke door iets te
doen)
3) 6e eeuw (start ME): omslag mythos -> logos
Door GR uitbreiding: ontmoeting met andere culturen
o Teksten werden opgeschreven (standaardisering van teksten)
Eigen vertrouwde doorbreken
o Desacralisering
o Natuur scheiden van sacrale
o Verklaring van de wereld door universaliteit van de rede
Mythen in vraag stellen
o Men wil universeel inzicht op verschillende godsbeelden
o GR elite op zoek naar rationele verklaringen voor dingen
= OORSPRONG VAN FILOSOFIE (GR wonder)
Kennis omwille van kennis (niet om toe te passen)
=Theoria
2. Natuurfilosofen: op zoek naar oerstof (6e eeuw v.C.)
Nieuwe verklaring voor de natuur zoeken
op zoek naar principes van ordening en verandering in de natuur
Oerstof = materiële oerbeginsel waaruit de gehele werkelijkheid bestaat
1) 6e eeuw: eerste natuurfilosofen
Filosofen van Milete (nu Turkije)
o Kosmos (=orde) verklaren door principes (ipv goden)
Thales: oerstof = water
Anaximander: oerstof = onbepaalde (wordt materie waaruit
dingen ontstaan)
Anaximenes: oerstof = lucht
2) Natuurlijke orde (kosmos: sieraad) wordt rationeel (samenhangend,
algemeen) verklaard door natuurlijke principes (logos)
Vooropgestelde samenhang (veronderstelling!)
o Mythos – logos
o Rede – natuur
o Logische orde – onlogische orde
o Denken – zijn
(allemaal synoniemen)
Veronderstelling dat denken (logische orde) = zijn (ontologische orde)
3
, D.i. begin van filosofie en wetenschap
o Wereld begrijpen en verklaren op eigen kracht (rede)
o Iedereen kan het inzien (exoterisch)
Tegen esoterische verklaring van religie: enkel voor ingewijden
o Geen beroep meer op bovennatuurlijke
3. Relativisme van de sofisten
-Keerzijde van de onttovering van de wereld
Orde valt weg (natuur verliest mythe en magie) en valt uiteen
o Physis (natuurlijke orde -> door rationele principes)
o Nomos (maatschappelijke orde door wetten -> conventie is
veranderlijk)
-5e eeuw: Sofisten komen op
=Rondtrekkende intellectuelen mensen opleiden in retoriek voor geld
Plato en Socrates: heel negatief tov sofisten
o Meer gericht op overtuigen dan op waarheid vinden
o Logos = machtsmiddel
o Zie context (*)
Toch niet zo negatief
o Verlichters
o Het bestaande bevragen
Cfr. Kant (1784): Wat is Verlichting?
-> Durf zelf te denken
-> Waarheid is relatief en onkenbaar
RESULTAAT: Relativisme en scepticisme
-Protagoras: De mens is de maat van alle dingen
Relativisme: waarheid wisselt afhankelijk van wie spreekt
Bv. goed <-> kwaad
-Gorgias: Objectieve waarheid verloochenen
Scepticisme: waarheid is zaak van de sterkste:
o Machtigste spreker?
o Sterkste opvatting?
(*) -Situatie 5e eeuw v.C.: GR democratie
Plato en Socrates komen op: verval van de democratie
o Plato en Socrates keren zich tegen democratie
Oikos = huishouden (meer dan enkel je familie)
o Vrije heren staan aan het hoofd met slaven en dienaren
o Heren zijn allemaal gelijk: burgers van de democratie (met
stemrecht)
Verkiezingen door het lot: anders ontstaat elite
4