Samenvatting VOC2000: liste 39

VOC 2000 liste 39: Le lieu, l’espace
geografisch Géographique
Een continent Un continent
Een planeet Une planète
Een zone Une zone
Een centrum Un centre
Een positie Une position
Een situatie Une situation
Een lokaal Un local (des locaux)
Verticaal Vertical(e) (verticaux)
horizontaal Horizontal(e) (horizontaux)
Een astronaut Un(e) astronaute
lokaliseren Localiser
situeren Situer
Een telescoop Un télescope
Een plaats Un lieu, un endroit  une place (zitplaats)
De pleinen Les places (f)
De plekjes, de plaatsen Les endroits (m), les coins (m) → les lieux 
les lieus (m) = koolvissen, les lieues (f) =
mijlen
plaats De place (f)
Ergens anders, elders Ailleurs
Aan de rand, aan de oever Au bord
De top Le sommet
uitzicht Point (m) de vue
De vlakte La plaine
In de verte Au loin
De toppen, de pieken Les pics (m), les sommets (m)
begrensd limitée
Het westen L’ouest (m)
Het oosten L’est (m)
In het noorden Au nord
In het zuiden Au sud
Het Westen L’Occident (m)
Het Oosten L’Orient (m)
oostelijke Orientale (est)
westelijke Occidentale (oust)
Is gelegen Est situé (se situe)
Hebben zich gevestigd Se sont établies, se sont installées
Het terrain, het vakgebied Le domaine
Een stuk grond Un terrain
De buitenkant L’extérieur (m)
De binnenkant L’intérieur (m)
buiten Á l’extérieur (m), dehors
binnen Á l’intérieur (m)