Trainingsleer: Samenvatting
Hoofdstuk 2: De fysiologische basis van training
Oefeneffect = herhaald afwisselen van inspanning en herstel.
Trainingseffect (chronische aanpassing) = resultaat van progressieve aanpassingen aan de
geleverde inspanningen.
- De aard van de training;
- De intensiteit;
- Volume;
- Frequentie van de oefenprikkel.
Het fysiologisch evenwicht (homeostase) wordt bij elke inspanning telkens verstoord.
Prikkel à Verstoring van de homeostase à Adaptatie à Anticipatie
In het trainingsproces onderscheidt men twee aanpassingsfasen:
a. De fase van een onmiddellijke maar tijdelijk aanpassing;
b. De fase van een stabiel en langetermijnaanpassing.
1. Systematisch mobiliseren van de fysiologische systemen en de
energiebronnen;
2. Systematisch herhaalde prikkels van trainingen en aanpassingen;
3. Blijvende en stabiele aanpassing, met een toename van energiebronnen;
4. ……à komt alleen voor bij een slechte trainingsopbouw (prestatiedaling).
Wat is sporttraining/ trainingsleer?
- Planmatig;
- Systematisch;
- Regelmatig;
- Prikkels toedienen.
Naarmate het prestatieniveau toeneemt, worden de trainingseffecten/ aanpassing kleiner en
de trainingsreserve groter (evolutie van de trainingstoestand).
ATP (fosfaatbinding adenosinetrifosfaat) = chemische energievorm die omgezet kan worden
in andere vormen van energie in de spier.
- Wanneer de spier een prikkel krijgt, wordt één fosfaatgroep afgesplitst.
ATP à ADP + P + Energie
,Trainingsleer: Samenvatting
Spier à Spiervezels (cilindervormige spiercellen).
De belangrijkste eiwitten in een spier zijn:
- Myosine, het actine, het troponine en het tropomyosine.
Sarcolemma = membraan rond een spiervezel
Ontspannen = sarcomere uit elkaar.
Gespannen = sarcomere in elkaar overlopen als soort tandwielen.
- Dikke filamenten = myosine
- Dunne filamenten = actine
Sliding filament theory = glijden van dunnen filamenten in dikke filamenten
,Trainingsleer: Samenvatting
Motorische eenheid = totaal aantal spiervezels dat is aangestuurd door een
motorische zenuw (spierbeweging). à spiercontractie om aan te spannen (of om te
ontspannen).
- Voor ogen 10 spiervezels;
- Voor dijspier 1600 spiervezels.
Soorten spiervezels:
1. Type 1-vezels = ST = Slow twitch vezels (rood);
- Duurinspanningen (aerobe energievoorziening).
2. Type 2-vezels = FT = Fast twitch vezels (wit).
- Maximale kortstondige contracties (anaerobe energievoorziening).
à Verhouding ongeveer 60%-40% of 40%-60%.
- Voornamelijk erfelijke factoren.
Anaerobe = zonder tussenkomst van zuurstof.
Aerobe = met tussen komst van zuurstof.
Vermogen = wanneer de spieren in een zeer korte tijdsspanne zo veel mogelijk energie
moeten leveren (anaeroob).
Capaciteit = wanneer de spieren gedurende een langdurige inspanning een grote hoeveelheid
energie moeten leveren (aeroob).
, Trainingsleer: Samenvatting
Creatinekinase = Per molecule ATP die wordt afgebroken, kan via CP-afbraak
onmiddellijk een nieuwe molecule ATP geregenereerd worden.
Alactische anaerobe fase = geen zuurstof en geen melkzuur (creatinefosfaatsysteem)
- 0 tot 10 seconden;
- Groot vermogen;
- Kleine capaciteit;
- Energie is onmiddellijk beschikbaar.
Latische anaerobe fase = geen zuurstof met melkzuur
(melkzuursysteem).
- 30 tot 120 seconden;
- Groot vermogen;
- Kleine capaciteit;
- De energie komt ongeveer na 10 seconden beschikbaar;
- Glycogeen ligt opgeslagen in de spier.
Aerobe fase = met zuurstof.
- Van 3 à 4 minuten tot meerdere uren;
- Klein vermogen;
- Grote capaciteit;
- Geen metabole bijproducten;
- Vetten worden bij lage intensiteit aangesproken.
Mitochondriën = de motor van de spiercel.
Eerste 30 minuten zal de energielevering via verbranding van koolhydraten verlopen.
Na 20 – 30 minuten zal de energielevering via verbranding van vetten verlopen.
Resynthese = het heropladen van de batterij (ATP):
1. Door splitsing van de energierijke fosfaten;
2. Door de anaerobe glycolyse met vorming van melkzuur;
3. Door de aerobe verbranding van koolhydraten en vetten met behulp van zuurstof.
De aerobe en de lactische anaerobe energielevering samen kunnen maximaal 2,5 mol ATP per
minuut leveren.
Hoofdstuk 2: De fysiologische basis van training
Oefeneffect = herhaald afwisselen van inspanning en herstel.
Trainingseffect (chronische aanpassing) = resultaat van progressieve aanpassingen aan de
geleverde inspanningen.
- De aard van de training;
- De intensiteit;
- Volume;
- Frequentie van de oefenprikkel.
Het fysiologisch evenwicht (homeostase) wordt bij elke inspanning telkens verstoord.
Prikkel à Verstoring van de homeostase à Adaptatie à Anticipatie
In het trainingsproces onderscheidt men twee aanpassingsfasen:
a. De fase van een onmiddellijke maar tijdelijk aanpassing;
b. De fase van een stabiel en langetermijnaanpassing.
1. Systematisch mobiliseren van de fysiologische systemen en de
energiebronnen;
2. Systematisch herhaalde prikkels van trainingen en aanpassingen;
3. Blijvende en stabiele aanpassing, met een toename van energiebronnen;
4. ……à komt alleen voor bij een slechte trainingsopbouw (prestatiedaling).
Wat is sporttraining/ trainingsleer?
- Planmatig;
- Systematisch;
- Regelmatig;
- Prikkels toedienen.
Naarmate het prestatieniveau toeneemt, worden de trainingseffecten/ aanpassing kleiner en
de trainingsreserve groter (evolutie van de trainingstoestand).
ATP (fosfaatbinding adenosinetrifosfaat) = chemische energievorm die omgezet kan worden
in andere vormen van energie in de spier.
- Wanneer de spier een prikkel krijgt, wordt één fosfaatgroep afgesplitst.
ATP à ADP + P + Energie
,Trainingsleer: Samenvatting
Spier à Spiervezels (cilindervormige spiercellen).
De belangrijkste eiwitten in een spier zijn:
- Myosine, het actine, het troponine en het tropomyosine.
Sarcolemma = membraan rond een spiervezel
Ontspannen = sarcomere uit elkaar.
Gespannen = sarcomere in elkaar overlopen als soort tandwielen.
- Dikke filamenten = myosine
- Dunne filamenten = actine
Sliding filament theory = glijden van dunnen filamenten in dikke filamenten
,Trainingsleer: Samenvatting
Motorische eenheid = totaal aantal spiervezels dat is aangestuurd door een
motorische zenuw (spierbeweging). à spiercontractie om aan te spannen (of om te
ontspannen).
- Voor ogen 10 spiervezels;
- Voor dijspier 1600 spiervezels.
Soorten spiervezels:
1. Type 1-vezels = ST = Slow twitch vezels (rood);
- Duurinspanningen (aerobe energievoorziening).
2. Type 2-vezels = FT = Fast twitch vezels (wit).
- Maximale kortstondige contracties (anaerobe energievoorziening).
à Verhouding ongeveer 60%-40% of 40%-60%.
- Voornamelijk erfelijke factoren.
Anaerobe = zonder tussenkomst van zuurstof.
Aerobe = met tussen komst van zuurstof.
Vermogen = wanneer de spieren in een zeer korte tijdsspanne zo veel mogelijk energie
moeten leveren (anaeroob).
Capaciteit = wanneer de spieren gedurende een langdurige inspanning een grote hoeveelheid
energie moeten leveren (aeroob).
, Trainingsleer: Samenvatting
Creatinekinase = Per molecule ATP die wordt afgebroken, kan via CP-afbraak
onmiddellijk een nieuwe molecule ATP geregenereerd worden.
Alactische anaerobe fase = geen zuurstof en geen melkzuur (creatinefosfaatsysteem)
- 0 tot 10 seconden;
- Groot vermogen;
- Kleine capaciteit;
- Energie is onmiddellijk beschikbaar.
Latische anaerobe fase = geen zuurstof met melkzuur
(melkzuursysteem).
- 30 tot 120 seconden;
- Groot vermogen;
- Kleine capaciteit;
- De energie komt ongeveer na 10 seconden beschikbaar;
- Glycogeen ligt opgeslagen in de spier.
Aerobe fase = met zuurstof.
- Van 3 à 4 minuten tot meerdere uren;
- Klein vermogen;
- Grote capaciteit;
- Geen metabole bijproducten;
- Vetten worden bij lage intensiteit aangesproken.
Mitochondriën = de motor van de spiercel.
Eerste 30 minuten zal de energielevering via verbranding van koolhydraten verlopen.
Na 20 – 30 minuten zal de energielevering via verbranding van vetten verlopen.
Resynthese = het heropladen van de batterij (ATP):
1. Door splitsing van de energierijke fosfaten;
2. Door de anaerobe glycolyse met vorming van melkzuur;
3. Door de aerobe verbranding van koolhydraten en vetten met behulp van zuurstof.
De aerobe en de lactische anaerobe energielevering samen kunnen maximaal 2,5 mol ATP per
minuut leveren.