Primaire geslachtskenmerken = al van de geboorte aanwezig zijn.
secundaire geslachtskenmerken = vanaf de puberteit tot uiting komen, gevolg van
verhoogde productie van geslachtshormonen
➔ Man: testosteron
➔ Vrouw: Oestrogeen
Geslachtsdifferentieatie = differentieatie van difiniteive geslachtsorganen uit
ongedifferentieeerde geslachtskleiren bij het begin van de foetale
periode.
Geslachtsorganen ontstaan embryonaal:
➔ eenzelfde basispatroon
➔ tot week 7: ongediff. geslachtsklieren + afvoerkanalen
➔ Vanaf week 9: virilisatie bij jongen
◆ penis en balzak ontstaan
➔ Vanaf week 12: hersenen blootgesteld aan testosteron
◆ tertiar geslachtskenmerk = sexuele ontwikkeling
(♂ ️of ♁ voelen)
◆ Genderidentiteit meestal = biologisch geslacht
MAN VROUW
Y-chromosoom heeft gen voor TDF-factor X-chromosoom heeft gen voor TDF-factor
geslachtsklieren ontwikkelen zich tot teelballen
gangen van Müller
- Testes produceert testosteron: ➔ eileiders
gangen van Wolff → bijbal + ➔ baarmoeder
zaadleiders ➔ bovenste deel vagina
- Testes produceert anti-Müllerhormoon:
gangen van Müller → degenereren
TDF- factor = Testisdeterminerende factor
Thema 4: VOORTPLANTING BIJ DE MENS 1
, 2. Functionele bouw van de vrouwelijke voortplantingsorganen
Eierstokken = ovaria Het zijn geslachtsklieren of gonaden
Functie: - productie eicellen
- productie geslachtshormonen
Ligging: - links en rechts tegen rand bekken
- in bindweefsel
- vast met ligamenten
Follikel: - blaasje met onrijpe eicel
- omgeven door follikelcellen: voeding + bescherming cel
- produceren vrouwelijke geslachtshormonen
- ééntje rijp elke maand: ovulatie
Eileiders = tubae uterinae Bouw: 2 lange kanalen (±10 cm)
➔ ampulla
◆ plaats van bevruchting
◆ kleine verwijding van eileider
➔ eileiderwand
◆ lengte- en kringspieren
◆ trilhaarepitheel
● tussen → kliercellen geven vocht af
● peristaltiek en trilhaarbeweging
● vloeistofstroming in richting baarmoeder
➔ franjes:
◆ aan eitrechter, omgeven deels eierstok
● eicel bij eisprong opvangen
◆ kunnen bewegen: eicel ‘aanzuigen’
● voorkomen eicel in buikholtte verloren raakt
Thema 4: VOORTPLANTING BIJ DE MENS 2
, Functie: vervoer eicel van eierstok baarmoeder
Baarmoeder = uterus Bouw: peervormige spier, 7 à 8 cm, soort grote vuist
➔ 2 eileiders sluiten aan
➔ versmalt onderaan: baarmoederhals vagina
Baarmoederwand: (versmalling van de baarmoeder naar beneden toe)
➔ 2 cm dik spierlaag
➔ kring- en lengtespieren
◆ contracties → baby uitdrijven
➔ baarmoederslijmvlies
◆ dun, goed doorbloede, slijmklieren voorzien bindweefsellaag
bedekt met epitheel waarin slijmkliercellen voorkomen
◆ tijdens menstruatiecyclus veranderdt in bouw
◆ insteling van een embryo
➔ rijke doorbloeding
◆ aanvoer van hormonen → verandering
baarmoederslijvlies
◆ aanvoer van voedingsstoffen → embryo in slijmvlies
➔ baarmoederhals
◆ produceert slijm
◆ ‘slijmprop’ sluit hals af
◆ bescherming → bemoeilijkt binnendringen
lichaamsvreemde cellen of stoffen
Vagina = schede Vrouwelijk paringsorgaan
Laatste deel geboortekanaal
Bouw: gespierd kanaal, 8 cm lang
➔ verbinding ts baarmoeder en buitenwereld
➔ bindweefsel: rekbaar/ elastisch (diameter tot 15 cm →
bevalling)
➔ binnenkant: slijmvlies (dwarse plooien)
◆ slijmvlieseitheel
◆ waarom ‘zure’ vagina ?
● veel glycogeen
● daarop leven melkzuurbacteriën
● afbraak glycogeen tot glucose
● bacteriën zetten glucose om in melkzuur
● bescherming tegen infecties
Thema 4: VOORTPLANTING BIJ DE MENS 3