Hoofdstuk 7: Energie
Inleiding
Energie -> lichtenergie zon
– Fotosynthese -> chemische reacties
– Voedsel levert deze chemische energie
o Koolhydraten
o Vetten Basisbrandstof of energierijke
substraten
o Eiwitten
In onze cellen afgebroken
Alle energie warmte = ENERGIE VOOR DE CELLEN
– Hoeveelheid energie die vrijkomt kan berekend worden aan de hand van de
hoeveelheid warmte die geproduceerd wordt
– 1 calorie = de hoeveelheid energie die nodig is om 1g water van 14,5 tot 15,5 °C op te
warmen
Kcal voor de mens
1kcal = 1000 calorieën
Tijdens inspanning -> veel fysiologische veranderingen
– Snelheid van energieverbruik neemt toe
– Metabole bijproducten moeten worden opgeruimd
– Cellen moeten voedingsstoffen omzetten naar bruikbare vorm van energie
1. energiebronnen
Substraten
– Kunnen in onze cellen afgebroken worden om hun energie vrij te zetten en te
gebruiken
o Energie komt vrij als verbindingen verbroken worden
o In onze cellen opgeslagen als ATP
o In rust vooral KH en vet
o Verschillende chemische processen
o Alle chemische reacties samen = metabolisme of stofwisseling
, 1.1 koolhydraten
Hoeveelheid KH tijdens inspanning afhankelijk van
– Beschikbaarheid van KH
– Goed uitgewerkte systeem van de spieren om KH te gebruiken
– Omgezet in glucose
– In rust: glucose omgezet in glycogeen & opgeslagen in spieren en lever
– Glycogeen is opgeslagen in het cytoplasma tot wanneer de cellen het nodig hebben
om ATP te vormen
– Opslagmogelijkheden zijn beperkt en depletie is mogelijk tijdens lange, intense
inspanning of wanneer het dieet te weinig KH bevat.
4.1kcal/g
1.2 Vet
Voorziet een groot deel van de energie tijdens een lange , minder intensieve inspanning
Meer opslagmogelijkheden in het lichaam
Minder snel en minder gemakkelijk beschikbaar
– Omgezet worden van triglyceride in glycerol en vrije vetzuren
– Enkel de vetzuren kunnen gebruikt worden om ATP te vormen
– 9.4 kcal/g
1.3 Eiwitten
Eerst omzetten in glucose
Glucogenese
– Omzetting van eiwit of vet in glucose
– Lipogenese
– Omzetting van eiwit in vetzuur
4,1 kcal/g
Inleiding
Energie -> lichtenergie zon
– Fotosynthese -> chemische reacties
– Voedsel levert deze chemische energie
o Koolhydraten
o Vetten Basisbrandstof of energierijke
substraten
o Eiwitten
In onze cellen afgebroken
Alle energie warmte = ENERGIE VOOR DE CELLEN
– Hoeveelheid energie die vrijkomt kan berekend worden aan de hand van de
hoeveelheid warmte die geproduceerd wordt
– 1 calorie = de hoeveelheid energie die nodig is om 1g water van 14,5 tot 15,5 °C op te
warmen
Kcal voor de mens
1kcal = 1000 calorieën
Tijdens inspanning -> veel fysiologische veranderingen
– Snelheid van energieverbruik neemt toe
– Metabole bijproducten moeten worden opgeruimd
– Cellen moeten voedingsstoffen omzetten naar bruikbare vorm van energie
1. energiebronnen
Substraten
– Kunnen in onze cellen afgebroken worden om hun energie vrij te zetten en te
gebruiken
o Energie komt vrij als verbindingen verbroken worden
o In onze cellen opgeslagen als ATP
o In rust vooral KH en vet
o Verschillende chemische processen
o Alle chemische reacties samen = metabolisme of stofwisseling
, 1.1 koolhydraten
Hoeveelheid KH tijdens inspanning afhankelijk van
– Beschikbaarheid van KH
– Goed uitgewerkte systeem van de spieren om KH te gebruiken
– Omgezet in glucose
– In rust: glucose omgezet in glycogeen & opgeslagen in spieren en lever
– Glycogeen is opgeslagen in het cytoplasma tot wanneer de cellen het nodig hebben
om ATP te vormen
– Opslagmogelijkheden zijn beperkt en depletie is mogelijk tijdens lange, intense
inspanning of wanneer het dieet te weinig KH bevat.
4.1kcal/g
1.2 Vet
Voorziet een groot deel van de energie tijdens een lange , minder intensieve inspanning
Meer opslagmogelijkheden in het lichaam
Minder snel en minder gemakkelijk beschikbaar
– Omgezet worden van triglyceride in glycerol en vrije vetzuren
– Enkel de vetzuren kunnen gebruikt worden om ATP te vormen
– 9.4 kcal/g
1.3 Eiwitten
Eerst omzetten in glucose
Glucogenese
– Omzetting van eiwit of vet in glucose
– Lipogenese
– Omzetting van eiwit in vetzuur
4,1 kcal/g