Vertelling als middel: het verhaal heeft een onderwerp uit een vak en de leerkracht wil met dat
verhaal opzettelijk bepaalde inhouden aan de orde stellen.
Doelen van vertellen en voorlezen:
emotionele ontwikkeling: inleven, verbeelding.
creativiteit
cultureel erfgoed: kinderen raken vertrouwd met genres als sprookjes, sage,
geschiedenisverhaal, mythe etc. Door vertrouwd te raken met boeken en verhalen worden
kinderen geletterd.
boekoriëntatie: kinderen zien de samenhang tussen tekst en illustratie
verhaalbegrip: kinderen hebben zoveel besef van wat een verhaal is, dat ze aan de hand van titel
en illustraties verwachtingen kunnen uitspreken over het onderwerp en personen. Ook kunnen
ze het verhaal naspelen.
esthetische ontwikkeling: ontwikkeling van hun smaak
levensbeschouwelijke ontwikkeling (Bijbel, Koran)
werkvorm bij verschillende vakken
Poëzie zorgt ervoor dat kinderen vertrouwd raken met metrum, beeldspraak, rijm, spel met klanken.
JK houden van rijmen. Aandacht daarvoor bevordert het fonemisch bewustzijn: het besef dat klanken
verschillen of overeenkomen, dat woorden of zinnen lang of kort zijn.
Een voorlezer die het publiek aanmoedigt om te reageren, is goed voor de cognitieve ontwikkeling:
verplaatsen in situaties, voorspellen van het verloop, redeneren ; ontwikkeling van de woordenschat
en beginnende geletterdheid (boekoriëntatie en verhaalbegrip).
Preteaching: je bereidt een toekomstige vertelling voor met een groepje kinderen van wie je
verwacht dat ze bepaalde woorden niet kennen. Je bewerkt de woorden voor.
Reteaching: je besteedt aandacht aan woorden die niet bekend waren, na de vertelling.
Kenmerken van een verhaal:
de gebeurtenissen in een verhaal omvatten een zekere tijd en kunnen (niet) chronologisch of
verteld worden.
Het ligt vaak voor de hand een verhaal in de verleden of voltooide tijd te vertellen
Personages:
Round characters: een personage maakt een ontwikkeling door, verandert.
Flat character: sterotype, onveranderlijk personage.
Lezers identificeren zich vaak met de hoofdpersoon.
Inleiding – intrige (bijv. een misdaad die opgelost moet worden) – climax – slot.
Een verhaal kent spanning en wordt verteld vanuit een bepaald perspectief:
Alwetende verteller: overziet alles, weet wat er gaat gebeuren, wat iemand denkt.
Derde persoon perspectief
Ik-perspectief
Meervoudig perspectief: verschillende personages vertellen het verhaal.
Criteria om een verhaal te kiezen: tekst, lezer en inhoud. Hoeft niet alle drie tegelijk.