Spijs: eten
Verteren: iets in kleinere stukjes maken.
Mechanische vertering doe je met behulp van je gebit. In je speeksel zitten enzymen, deze enzymen
zorgen ervoor dat je voedsel nog kleiner wordt, zodat het uiteindelijk door je slokdarm naar je maag
kan gaan.
Darmperistaltiek: het samentrekken en ontspannen van spieren, waardoor voedsel naar beneden
zakt.
Bacteriële vertering: verteren van eten met behulp van bacteriën.
Opdeling luchtpijp, gaat naar bronchus (1 long)/bronchiën (2 longen).
Aan binnenkant van luchtpijp en bronchiën zitten trilharen, die hebben als functie om stofdeeltjes en
ziekteverwekker niet verder te laten komen. Die haartjes ‘duwt’ ze weer omhoog, je kan ze dan
uithoesten en/of doorslikken.
Koolzuurgassen ademen we uit, die heeft ons lichaam niet nodig.
Middenrif: vergroot ruimte in longen bij inademen (middenrif trekt zich samen), bij uitademen gaat
het middenrif weer bol staan (middenrif zet uit).
Rode bloedcellen zitten vol met hemoglobine ( eiwit dat zuurstof vervoert en kan vast houden, dit
kan door het hele lichaam).
Plasma: vervoerd alle andere stoffen.
Witte bloedcellen: ziekteverwekkers ‘aanvallen/bestrijden’.
Mensen hebben dubbele bloedsomloop, vissen bijv. hebben maar een enkele bloedsomloop.
Hormonen: stofjes in lichaam die boodschap doorgeven. Hormonen geven boodschapjes af zodat het
lichaam weet hoe die moet reageren. Die hormonen zitten in het bloed en zorgt er daarvoor dat het
snel op de juiste plek komt.
Primaire geslachtskenmerken: Jongen of meisje
Secundaire geslachtskenmerken: Okselhaar, borsten, etc.
Spermacel bevat 23 chromosomen.
Eveneens heeft de eicel ook 23 chromosomen.
Een kind krijgt dus 46 chromosomen.
Celdeling: mitose, deze cellen hebben 46 chromosomen.
Meiose: celdeling, deze vindt alleen plaats in spermacellen en eicellen. Deze cellen hebben als enige
maar 23 chromosomen. Het kopietje zorgt ervoor dat de cellen gescheiden worden, dus 23
chromosomen.
Chromosomen: mannen hebben XY en vrouwen hebben XX
Y chromosoom is kleiner t.o.v. de X chromosoom.
Verteren: iets in kleinere stukjes maken.
Mechanische vertering doe je met behulp van je gebit. In je speeksel zitten enzymen, deze enzymen
zorgen ervoor dat je voedsel nog kleiner wordt, zodat het uiteindelijk door je slokdarm naar je maag
kan gaan.
Darmperistaltiek: het samentrekken en ontspannen van spieren, waardoor voedsel naar beneden
zakt.
Bacteriële vertering: verteren van eten met behulp van bacteriën.
Opdeling luchtpijp, gaat naar bronchus (1 long)/bronchiën (2 longen).
Aan binnenkant van luchtpijp en bronchiën zitten trilharen, die hebben als functie om stofdeeltjes en
ziekteverwekker niet verder te laten komen. Die haartjes ‘duwt’ ze weer omhoog, je kan ze dan
uithoesten en/of doorslikken.
Koolzuurgassen ademen we uit, die heeft ons lichaam niet nodig.
Middenrif: vergroot ruimte in longen bij inademen (middenrif trekt zich samen), bij uitademen gaat
het middenrif weer bol staan (middenrif zet uit).
Rode bloedcellen zitten vol met hemoglobine ( eiwit dat zuurstof vervoert en kan vast houden, dit
kan door het hele lichaam).
Plasma: vervoerd alle andere stoffen.
Witte bloedcellen: ziekteverwekkers ‘aanvallen/bestrijden’.
Mensen hebben dubbele bloedsomloop, vissen bijv. hebben maar een enkele bloedsomloop.
Hormonen: stofjes in lichaam die boodschap doorgeven. Hormonen geven boodschapjes af zodat het
lichaam weet hoe die moet reageren. Die hormonen zitten in het bloed en zorgt er daarvoor dat het
snel op de juiste plek komt.
Primaire geslachtskenmerken: Jongen of meisje
Secundaire geslachtskenmerken: Okselhaar, borsten, etc.
Spermacel bevat 23 chromosomen.
Eveneens heeft de eicel ook 23 chromosomen.
Een kind krijgt dus 46 chromosomen.
Celdeling: mitose, deze cellen hebben 46 chromosomen.
Meiose: celdeling, deze vindt alleen plaats in spermacellen en eicellen. Deze cellen hebben als enige
maar 23 chromosomen. Het kopietje zorgt ervoor dat de cellen gescheiden worden, dus 23
chromosomen.
Chromosomen: mannen hebben XY en vrouwen hebben XX
Y chromosoom is kleiner t.o.v. de X chromosoom.