Samenvatting taalvaardigheden
1) COMMUNICATIE
1. De communicatiesituatie
1.1. Taalvariatie
Afhankelijk van de situatie waarin we ons bevinden, schakelen we over naar de geschikte taalvariant:
1. Standaardtaal
2. Tussentaal
3. Dialect
1) Standaardtaal
➔ Algemeen Nederlands = AN
➔ Zakelijke, officiële en formele situaties
➔ Afstand tussen sprekers is vrij groot
2) Tussentaal
➔ Eindmedeklinkers vallen weg
➔ Verkeerde betrekkelijke voornaamwoorden
3) Dialect
➔ Informele Vlaamse omgangstaal
➔ Tussentaal
➔ Lokale vorm van het Nederlands
Standaardtaal → Tussentaal → Dialect
1.2. Het juiste register
Verschillende registers of stijlen om ons taalgebruik aan de situatie en het publiek aan te passen.
1. Formeel register
2. Informeel register
3. Schrijftaal
4. Spreektaal
1.2.1. Formeel of informeel
1. Formeel
➔ Situaties die sociaal belangrijk zijn
➔ Mensen met sociale prestige (directeur, ouders,...)
➔ Iemand die we niet kennen
➔ Afstandelijk register
➔ Aanspreken met → U
➔ Voorbeelden ⇒ docenten, mentoren, directie, ouders,...
2. Informeel
1
, ➔ Vrienden of familie
➔ Wanneer je je op je gemakt voelt
➔ Persoonlijk Register
➔ Aanspreken met → Je, Jij
➔ Voorbeelden ⇒ kleuters, leerlingen, medestudenten
1.2.2. Schrijftalig of spreektalig
1. Schrijftaal
➔ Aangepast aan het lezend publiek
➔ Afwisselend en rijk taalgebruik
➔ Duidelijke herkenbare argumenten
➔ Expliciet
➔ Herhaling vermijden
2. Spreektaal
➔ Aangepast aan luisterend publiek
➔ Spreker bepaalt tempo
➔ Eenvoudiger taalgebruik
➔ Herhaal belangrijke argumenten
➔ Hou korte pauzes
➔ Argumenten worden opgenomen in het verhaal
➔ Minder expliciet
➔ Minder gestructureerd
➔ Dingen afleiden uit de situatie
➔ Mogelijkheid om te vragen om dingen te verduidelijken
2. De vier communicatiedoelen
Het doel dat je wil bereiken bij je publiek, hierbij moeten we de inhoud en de vorm van de
boodschap aanpassen.
→ Doeltreffende communicatie heeft 4 voorwaarden
1. Duidelijk
2. Gepast
3. Correct
4. Aantrekkelijk
2.1. Duidelijkheid
2
, Gesproken boodschap Geschreven boodschap
Inhoud en doel
❏ Start = kernboodschap + doel
➔ informeren
➔ instructie geven
➔ overtuigen
➔ activeren
➔ amuseren
❏ Gedachtegang onder woorden brengen
➔ onderscheid tussen hoofd- en bijzaken
❏ essentie
➔ niet te weinig, niet te veel info, geen nodeloze herhaling
❏ Leg moeilijke woorden uit + verduidelijk ze met een voorbeeld
Structuur
❏ Korte, duidelijke titel ❏ Korte, duidelijke titel
❏ Logische opbouw ❏ Logische opbouw
❏ Geschikte inleiding ❏ Duidelijke alinea’s
❏ Geschikt slot ❏ Geschikte inleiding
❏ Verbindingswoorden ❏ Geschikt slot
❏ Duidelijke verwijswoorden ❏ Verbindingswoorden
❏ Duidelijke verwijswoorden
2.2. Gepastheid
Gesproken boodschap Geschreven boodschap
Publiek
❏ Houd rekening met voorkennis van ❏ Houd rekening met voorkennis van publiek
publiek ❏ houd rekening met verwachtingen
❏ Houd rekening met verwachtingen ❏ Spreek publiek rechtstreeks aan met u of je
❏ Betrek het publiek
❏ Geef luisteraars ruimte
❏ Reageer gepast op hun feedback
Register
❏ Past het register aan aan de situatie en het publiek
❏ Beleefdheidsvorm U, Uw of vertrouwelijke vorm Je, Jouw
Tekstsoort
/ ❏ Kenmerken van de tekstsoorten
➔ Briefetiquette
➔ Briefhoofd met contactgegevens
➔ datum
➔ gepaste aanspreking met aandacht voor
diverse gezinsvormen
➔ slotgroet met naam en functie
3
1) COMMUNICATIE
1. De communicatiesituatie
1.1. Taalvariatie
Afhankelijk van de situatie waarin we ons bevinden, schakelen we over naar de geschikte taalvariant:
1. Standaardtaal
2. Tussentaal
3. Dialect
1) Standaardtaal
➔ Algemeen Nederlands = AN
➔ Zakelijke, officiële en formele situaties
➔ Afstand tussen sprekers is vrij groot
2) Tussentaal
➔ Eindmedeklinkers vallen weg
➔ Verkeerde betrekkelijke voornaamwoorden
3) Dialect
➔ Informele Vlaamse omgangstaal
➔ Tussentaal
➔ Lokale vorm van het Nederlands
Standaardtaal → Tussentaal → Dialect
1.2. Het juiste register
Verschillende registers of stijlen om ons taalgebruik aan de situatie en het publiek aan te passen.
1. Formeel register
2. Informeel register
3. Schrijftaal
4. Spreektaal
1.2.1. Formeel of informeel
1. Formeel
➔ Situaties die sociaal belangrijk zijn
➔ Mensen met sociale prestige (directeur, ouders,...)
➔ Iemand die we niet kennen
➔ Afstandelijk register
➔ Aanspreken met → U
➔ Voorbeelden ⇒ docenten, mentoren, directie, ouders,...
2. Informeel
1
, ➔ Vrienden of familie
➔ Wanneer je je op je gemakt voelt
➔ Persoonlijk Register
➔ Aanspreken met → Je, Jij
➔ Voorbeelden ⇒ kleuters, leerlingen, medestudenten
1.2.2. Schrijftalig of spreektalig
1. Schrijftaal
➔ Aangepast aan het lezend publiek
➔ Afwisselend en rijk taalgebruik
➔ Duidelijke herkenbare argumenten
➔ Expliciet
➔ Herhaling vermijden
2. Spreektaal
➔ Aangepast aan luisterend publiek
➔ Spreker bepaalt tempo
➔ Eenvoudiger taalgebruik
➔ Herhaal belangrijke argumenten
➔ Hou korte pauzes
➔ Argumenten worden opgenomen in het verhaal
➔ Minder expliciet
➔ Minder gestructureerd
➔ Dingen afleiden uit de situatie
➔ Mogelijkheid om te vragen om dingen te verduidelijken
2. De vier communicatiedoelen
Het doel dat je wil bereiken bij je publiek, hierbij moeten we de inhoud en de vorm van de
boodschap aanpassen.
→ Doeltreffende communicatie heeft 4 voorwaarden
1. Duidelijk
2. Gepast
3. Correct
4. Aantrekkelijk
2.1. Duidelijkheid
2
, Gesproken boodschap Geschreven boodschap
Inhoud en doel
❏ Start = kernboodschap + doel
➔ informeren
➔ instructie geven
➔ overtuigen
➔ activeren
➔ amuseren
❏ Gedachtegang onder woorden brengen
➔ onderscheid tussen hoofd- en bijzaken
❏ essentie
➔ niet te weinig, niet te veel info, geen nodeloze herhaling
❏ Leg moeilijke woorden uit + verduidelijk ze met een voorbeeld
Structuur
❏ Korte, duidelijke titel ❏ Korte, duidelijke titel
❏ Logische opbouw ❏ Logische opbouw
❏ Geschikte inleiding ❏ Duidelijke alinea’s
❏ Geschikt slot ❏ Geschikte inleiding
❏ Verbindingswoorden ❏ Geschikt slot
❏ Duidelijke verwijswoorden ❏ Verbindingswoorden
❏ Duidelijke verwijswoorden
2.2. Gepastheid
Gesproken boodschap Geschreven boodschap
Publiek
❏ Houd rekening met voorkennis van ❏ Houd rekening met voorkennis van publiek
publiek ❏ houd rekening met verwachtingen
❏ Houd rekening met verwachtingen ❏ Spreek publiek rechtstreeks aan met u of je
❏ Betrek het publiek
❏ Geef luisteraars ruimte
❏ Reageer gepast op hun feedback
Register
❏ Past het register aan aan de situatie en het publiek
❏ Beleefdheidsvorm U, Uw of vertrouwelijke vorm Je, Jouw
Tekstsoort
/ ❏ Kenmerken van de tekstsoorten
➔ Briefetiquette
➔ Briefhoofd met contactgegevens
➔ datum
➔ gepaste aanspreking met aandacht voor
diverse gezinsvormen
➔ slotgroet met naam en functie
3