Paragraaf 1 Hoeksnelheid
leerdoelen
Uit kunnen leggen waar het getal pi vandaan komt.
Uit kunnen leggen wat de straal en de diameter met elkaar te maken hebben.
Uit kunnen leggen wat een radiaal is.
Uit kunnen leggen wat de hoeksnelheid is.
vaardigheden
Het symbool en de eenheid van straal kennen en toe kunnen passen.
Het symbool en de eenheid van booglengte kennen en toe kunnen passen.
Het symbool en de eenheid van hoek kennen en toe kunne passen.
Het symbool en de eenheid van tijdsduur kennen en toe kunne passen.
Het symbool en de eenheid van hoeksnelheid kennen en toe kunnen passen.
Kunnen rekenen met één onbekende in de formule: omtrek = 2 π r
Kunnen rekenen met één onbekende in de formule: φ = s / r
Kunnen rekenen met één onbekende in de formule: ω = φ / t
Verschillende formules combineren die in de paragraaf voorbij zijn gekomen.
__________________________________________________________________________________
leerdoelen
Het getal pi (π) is het verband tussen de omtrek en de diameter van een cirkel.
π = omtrek / diameter, de straal is de helft van diameter.
Een radiaal (rad) is de hoek, gemeten vanuit het middelpunt van een cirkel, waarbij de lengte
van de boog gelijk is aan de straal. Een radiaal komt overeen met 57,3 graden.
De hoeksnelheid (omega, ω) is om aan te geven hoe snel zo’n voorwerp draait,
hoekverdraaiing per tijdseenheid.
De hoek tussen x en y is de hoek(verdraaiing)
vaardigheden
Grootheden Eenheden
r = straal m = meter
s = booglengte m = meter
φ = hoek of hoekverdraaiing rad = radiaal
t = tijdsduur s = seconde
ω = hoeksnelheid rad/s = radiaal per seconde
Omtrek van een cirkel