Thema 1: functionele morfologie van de cel
1. Cellen in relatie met andere organisatieniveaus
Biosfeer: gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Georganiseerd in verschillende ecosystemen
waarin populaties van allerlei soorten organismen voorkomen.
Organisatieniveaus:
Supramacroscopische Biosfeer → ecosysteem → populatie
organisatieniveaus
Macroscopische organisatieniveaus Organisme → orgaanstelsel → orgaan → weefsel
(blote oog – loep)
Microscopische organisatieniveaus →cel
(lichtmicroscoop)
Submicroscopische →celorganel → macromolecule
organisatieiveaus
(elektronenmicroscoop)
Moleculaire organisatieniveaus →molecule → atoom
(indirecte methodes –
kristallografie)
2. Observeren van cellen
Vanaf 17de eeuw: loepen
Vanaf 19de eeuw: Organismen bestaan uit cellen (Schleiden en Schwann)
Vanaf 20ste eeuw: verfijnd onderzoek (lichtmicroscoop en elektronenmicroscoop)
❖ Met BLOTE OOG
Eicel kikker eicel vogel
❖ Met LICHTMICROSCOOP
Celstructuren waarnemen (celwand, celmembraan, cytoplasma, vacuole, zetmeel-en bladgroenkorrels)
Planten- en dierencellen 10 à 200 µm
Epidermis uirok bloedcellen
❖ Met ELEKTRONENMICROSCOOP
Sinds 1933
Submicroscopisch: zo klein dat je ze met een lichtmicroscoop niet kan waarnemen
1 nanometer
submicroscopische structuur zien: celorganellen
, Oplossend vermogen (optische instrumenten)
= scheidend vermogen, resolutie
drukt uit Hoe dicht punten bij elkaar kunnen liggen om nog net afzonderlijk te zien
Het oog: 0,2 mm
Lichtmicroscoop: afstand tussen 2 punten niet kleiner dan de halve golflengte van het gebruikte licht
Elektronenmicroscoop: 0,2 nm & altijd in grijstinten , 2 soorten:
Transmissie-elektronenmicroscoop (TEM): doorsnede
rasterelektronenmicroscoop (REM): oppervlak
3. Submicroscopische studie van het celoppervlak
Celwand (enkel bij planten, fungi en bacteriën)
Bouw:
✓ wand rond de plantencel, gebouwd uit vezeltjes (cellulose: vezelige moleculen in lagen en vormen
netwerken met mazen ertussen)
✓ kan zeer dik zijn (hout)
✓ Fungi: chitine
✓ Bacteriën: mucopeptide (‘achillespees’ van de bacterie) (penicilline kan mucopeptide verstoren)
✓ Glycocalyx: slijmerige laag bovenop bacterien celwand
Functie:
✓ Stevigheid van de plantencel
✓ Geeft vaste vorm aan de plantencel
✓ Beschermende laag (afbraak, ongunstige omstandigheden)
Celmembraan/ plasmalemma
Cytoplasma: geleiachtige vloeistof (cytosol) + celstructuren
Cytosol: water, eiwitten, suikers, vetten, nucleïnezuren, ionen.
Bouw:
✓ Lipidendubbellaag opgebouwd uit fosfolipiden, cholesterol en proteïnen daartussen (perifere (op
dl) en transmembraanproteïnen (door dl))
✓ Extracellulaire (buiten) kant: sacharideketens op lipiden en proteïnen = glycolipiden en
ki,i,iglycoproteïnen
✓ Fosfolipidenmoleculen: gevorkte staart is apolair en hydrofoob (waterafstotend) en kop is polair en
zzzzhydrofiel → dubbellagen, staarten naar elkaar
Fosfolipidendubbellaag: een rangschikking van moleculen die vrij kunnen bewegen in het vlak van de
dubbellaag.
1. Cellen in relatie met andere organisatieniveaus
Biosfeer: gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Georganiseerd in verschillende ecosystemen
waarin populaties van allerlei soorten organismen voorkomen.
Organisatieniveaus:
Supramacroscopische Biosfeer → ecosysteem → populatie
organisatieniveaus
Macroscopische organisatieniveaus Organisme → orgaanstelsel → orgaan → weefsel
(blote oog – loep)
Microscopische organisatieniveaus →cel
(lichtmicroscoop)
Submicroscopische →celorganel → macromolecule
organisatieiveaus
(elektronenmicroscoop)
Moleculaire organisatieniveaus →molecule → atoom
(indirecte methodes –
kristallografie)
2. Observeren van cellen
Vanaf 17de eeuw: loepen
Vanaf 19de eeuw: Organismen bestaan uit cellen (Schleiden en Schwann)
Vanaf 20ste eeuw: verfijnd onderzoek (lichtmicroscoop en elektronenmicroscoop)
❖ Met BLOTE OOG
Eicel kikker eicel vogel
❖ Met LICHTMICROSCOOP
Celstructuren waarnemen (celwand, celmembraan, cytoplasma, vacuole, zetmeel-en bladgroenkorrels)
Planten- en dierencellen 10 à 200 µm
Epidermis uirok bloedcellen
❖ Met ELEKTRONENMICROSCOOP
Sinds 1933
Submicroscopisch: zo klein dat je ze met een lichtmicroscoop niet kan waarnemen
1 nanometer
submicroscopische structuur zien: celorganellen
, Oplossend vermogen (optische instrumenten)
= scheidend vermogen, resolutie
drukt uit Hoe dicht punten bij elkaar kunnen liggen om nog net afzonderlijk te zien
Het oog: 0,2 mm
Lichtmicroscoop: afstand tussen 2 punten niet kleiner dan de halve golflengte van het gebruikte licht
Elektronenmicroscoop: 0,2 nm & altijd in grijstinten , 2 soorten:
Transmissie-elektronenmicroscoop (TEM): doorsnede
rasterelektronenmicroscoop (REM): oppervlak
3. Submicroscopische studie van het celoppervlak
Celwand (enkel bij planten, fungi en bacteriën)
Bouw:
✓ wand rond de plantencel, gebouwd uit vezeltjes (cellulose: vezelige moleculen in lagen en vormen
netwerken met mazen ertussen)
✓ kan zeer dik zijn (hout)
✓ Fungi: chitine
✓ Bacteriën: mucopeptide (‘achillespees’ van de bacterie) (penicilline kan mucopeptide verstoren)
✓ Glycocalyx: slijmerige laag bovenop bacterien celwand
Functie:
✓ Stevigheid van de plantencel
✓ Geeft vaste vorm aan de plantencel
✓ Beschermende laag (afbraak, ongunstige omstandigheden)
Celmembraan/ plasmalemma
Cytoplasma: geleiachtige vloeistof (cytosol) + celstructuren
Cytosol: water, eiwitten, suikers, vetten, nucleïnezuren, ionen.
Bouw:
✓ Lipidendubbellaag opgebouwd uit fosfolipiden, cholesterol en proteïnen daartussen (perifere (op
dl) en transmembraanproteïnen (door dl))
✓ Extracellulaire (buiten) kant: sacharideketens op lipiden en proteïnen = glycolipiden en
ki,i,iglycoproteïnen
✓ Fosfolipidenmoleculen: gevorkte staart is apolair en hydrofoob (waterafstotend) en kop is polair en
zzzzhydrofiel → dubbellagen, staarten naar elkaar
Fosfolipidendubbellaag: een rangschikking van moleculen die vrij kunnen bewegen in het vlak van de
dubbellaag.