H1 Psychopathologie (boek 1)
Psychopathologie en psychiatrie vullen elkaar aan
2 medische pijlers:
-kennis
-kunde
Dualisme:
-verstehen/begrijpen: subjectief, individualiserend, intra-subjectief, hermeneutisch)
-erklären/verklaren: objectief, generaliserend, inter-subjectief, empirisch)
Epistemologie: kenmerken wetenschap analyseren
Nosologie: ziekteleer
Etikettering: patiënt als slachtoffer van maatschappelijke discriminatie
Argumenten stoornissen:
-beleving (ervaringen)
-historisch (oude beschrijvingen)
-geografisch (cultuur)
-experimenteel (verwekken/laten verdwijnen)
Pathogenie: fundamentele kenmerken
Pathoplastie: aangepaste invloeden per persoon
3 voorwaarden psychiatrische stoornis:
-afwijkend van norm
-hinder betrokkene/omgeving
-overeenkomstig met anderen
Medisch model:
-descriptieve diagnose
-etiologische/pathogenische diagnose (oorzaken)
-prognose
-therapie (verdwijnen, verbeteren, gevolgen beperken)
-preventie (primair, secundair, tertiair)
Beperkingen:
-intrinsiek (verstoring door symptomen)
-secundair (reacties van patiënt)
-extrinsiek (sociale belemmering)
Diagnose:
-vaststellen
,-conclusie
Nosografie: classificeren ziekten
Epidemiologie: voorkomen stoornissen
Etiologie: ontstaan stoornissen
Categoriale classificatie: afgebakend
Dimensionale classificatie: complex, meerdere dimensies
Prototype classificatie: kenmerken komen overeen
Betrouwbaarheid diagnose: nauwkeurigheid (sensitiviteit & specificiteit)
Validiteit diagnose: bruikbaarheid
Syndroom: groep symptomen
Symptoom: kleinste onderzoekseenheid (hoofd- of bijsymptoom)
Pathognomonisch: gekoppeld aan stoornis
2 classificatieprincipes:
-atheoretisch, niet gekoppeld aan verklaring
-heldere criteria
Diagnostic and Statistical Manual (DSM):
5 assen met gegevens:
1: klinische syndromen
2: persoonlijkheidsstoornissen
3: lichamelijk
4: psychosociaal
5: globaal functioneren
GAF: Global Assessment of Functioning:
91-100: geen symptomen
81-90: minimale symptomen
71-80: voorbijgaande symptomen
61-70: lichte symptomen
51-60: matige symptomen
41-50: ernstige symptomen
31-40: sterk verminderd functioneren
21-30: ernstig beperkt functioneren
11-20: enig gevaar
1-10: blijvend gevaar (suïcide)
Comorbiditeit: dubbele diagnose
Vernieuwen DSM: geldigheid classificaties (indeling & criteria)
, Psychopathometrie: psychometrische instrumenten (schalen, lijsten)
Onderzoeksmethoden:
-neuromorfologisch (elektronen, scans)
-neurofysiologisch (meting hersenen)
-neuro-endocrien/neurobiochemisch (transmitters, hormonen)
-psychofysiologisch (gedragingen & fysiologie)
-genetisch
Anamnese: voorgeschiedenis
Beoordeling psychische toestand: evaluatie functioneren
Incidentie: aantal nieuwe gevallen : totale populatie in periode
Prevalentie: oude & nieuwe gevallen : totale populatie
Diagnostisch interview:
-identificatie
-anamnese
-biografische anamnese (levensloop)
-familie anamnese
-beoordeling psychische toestand
Chronisch verloop:
-progressief
-statisch
-intermitterend
Kwantitatieve stoornissen expressie:
-overactiviteit
-onderactiviteit
Hyperkinesie: overdreven beweging
Hypertonie: overdreven spierspanning
Bradykinesie: vertraagde beweging
Hypokinesie: geringe beweging
Hypotonie: verminderde spierspanning
Stupor: niet reageren op prikkels
Psychopathologie en psychiatrie vullen elkaar aan
2 medische pijlers:
-kennis
-kunde
Dualisme:
-verstehen/begrijpen: subjectief, individualiserend, intra-subjectief, hermeneutisch)
-erklären/verklaren: objectief, generaliserend, inter-subjectief, empirisch)
Epistemologie: kenmerken wetenschap analyseren
Nosologie: ziekteleer
Etikettering: patiënt als slachtoffer van maatschappelijke discriminatie
Argumenten stoornissen:
-beleving (ervaringen)
-historisch (oude beschrijvingen)
-geografisch (cultuur)
-experimenteel (verwekken/laten verdwijnen)
Pathogenie: fundamentele kenmerken
Pathoplastie: aangepaste invloeden per persoon
3 voorwaarden psychiatrische stoornis:
-afwijkend van norm
-hinder betrokkene/omgeving
-overeenkomstig met anderen
Medisch model:
-descriptieve diagnose
-etiologische/pathogenische diagnose (oorzaken)
-prognose
-therapie (verdwijnen, verbeteren, gevolgen beperken)
-preventie (primair, secundair, tertiair)
Beperkingen:
-intrinsiek (verstoring door symptomen)
-secundair (reacties van patiënt)
-extrinsiek (sociale belemmering)
Diagnose:
-vaststellen
,-conclusie
Nosografie: classificeren ziekten
Epidemiologie: voorkomen stoornissen
Etiologie: ontstaan stoornissen
Categoriale classificatie: afgebakend
Dimensionale classificatie: complex, meerdere dimensies
Prototype classificatie: kenmerken komen overeen
Betrouwbaarheid diagnose: nauwkeurigheid (sensitiviteit & specificiteit)
Validiteit diagnose: bruikbaarheid
Syndroom: groep symptomen
Symptoom: kleinste onderzoekseenheid (hoofd- of bijsymptoom)
Pathognomonisch: gekoppeld aan stoornis
2 classificatieprincipes:
-atheoretisch, niet gekoppeld aan verklaring
-heldere criteria
Diagnostic and Statistical Manual (DSM):
5 assen met gegevens:
1: klinische syndromen
2: persoonlijkheidsstoornissen
3: lichamelijk
4: psychosociaal
5: globaal functioneren
GAF: Global Assessment of Functioning:
91-100: geen symptomen
81-90: minimale symptomen
71-80: voorbijgaande symptomen
61-70: lichte symptomen
51-60: matige symptomen
41-50: ernstige symptomen
31-40: sterk verminderd functioneren
21-30: ernstig beperkt functioneren
11-20: enig gevaar
1-10: blijvend gevaar (suïcide)
Comorbiditeit: dubbele diagnose
Vernieuwen DSM: geldigheid classificaties (indeling & criteria)
, Psychopathometrie: psychometrische instrumenten (schalen, lijsten)
Onderzoeksmethoden:
-neuromorfologisch (elektronen, scans)
-neurofysiologisch (meting hersenen)
-neuro-endocrien/neurobiochemisch (transmitters, hormonen)
-psychofysiologisch (gedragingen & fysiologie)
-genetisch
Anamnese: voorgeschiedenis
Beoordeling psychische toestand: evaluatie functioneren
Incidentie: aantal nieuwe gevallen : totale populatie in periode
Prevalentie: oude & nieuwe gevallen : totale populatie
Diagnostisch interview:
-identificatie
-anamnese
-biografische anamnese (levensloop)
-familie anamnese
-beoordeling psychische toestand
Chronisch verloop:
-progressief
-statisch
-intermitterend
Kwantitatieve stoornissen expressie:
-overactiviteit
-onderactiviteit
Hyperkinesie: overdreven beweging
Hypertonie: overdreven spierspanning
Bradykinesie: vertraagde beweging
Hypokinesie: geringe beweging
Hypotonie: verminderde spierspanning
Stupor: niet reageren op prikkels