MOTORISCHE CONTROLE PROF: BAR-ON
HOOFDSTUK 1: ONTWIKKELING VAN MOTORISCHE CONTROLE
INLEIDING
- Nature = de invloed van iemands genen en erfelijke aanleg.
o Ben ik als loper, muzikant geboren?
o Is ontwikkeling enkel rijping?
- Nurture = de invloed van de omgeving waarin iemand opgroeit, inclusief opvoeding, ervaringen,
cultuur en leefomstandigheden.
o Worden vaardigheden aangeleerd? Als je genoeg oefent, wordt ik dan een goede loper?
DYNAMIC SYSTEM THEORIE (DYNAMISCHE SYSTEEM THEORIE)
- Verwijst naar samenvatting ‘motorische controle en leren’ pagina 21
- Movement (beweging): ontstaat uit de samenwerking van meerdere systemen die zich
aanpassen aan beperkingen (constraints)
- Hoe we beweging leren is afhankelijk van verschillende systemen:
o Indivudual:
§ Motorisch systeem: coördinatie, kracht en balans
§ Perceptueel systeem (sensorisch): visueel, gehoor, gevoel, tast
§ Cognitieve systeem: bv. motivatie → invloed op motoriek
o Environment:
§ Regulatory = dingen in omgeving die we kunnen controleren
→ = bovorderend: stabiele ondergrond, geen lawaai
§ Non-regulatory = dingen in omgeving die we niet kunnen controleren
→ = belemmerend: onstabiele ondergrond, lawaai
o Task: de taak die het individu wil uitvoeren
§ Mobiliteit: stappen, lopen, fietsen
§ Postural control: houding, aanpassen aan omgevingsfactoren
§ Beweging van bovenste ledematen
- Die 3 systemen gaan zich aanpassen aan bepaalde beperkingen:
- Die beperkingen spelen rol in het vormen van beweging
o Lichamelijk: lichaamsgrootte, kracht, motivatie, aandacht
o Omgevingsinvloeden: grond, weer, licht, …
o Taakvereisten: doel van de taak, gebruikte materialen
- Vb: als het donker (beperking) is → individu en taak moet worden aangepast
- Stabiliteit/Attractoren (attractor states): voorkeursbewegingen die stabiel en efficiënt zijn, maar
kunnen veranderen onder nieuwe omstandigheden. (statisch of dynamisch)
o Bv. leren om anders te stappen op ijs
o attractor: stabiele ondergrond – onstabiele attractor : ijs
- Niet-lineaire verandering: kleine veranderingen in 1 factor kunnen leiden tot plotse en grote
veranderingen in beweging.
o Onstabiele ondergrond kan grote invloed hebben op iemand die veel minder balans heeft
,ONTWIKKELING VAN MOTORISCHE CONTROLE:
- Variabiliteit is functioneel:
o Kinderen proberen verschillende bewegingsstrategieën uit
o Dit leidt tot aanpassing en verfijning van vaardigheden
- Continu interactie tussen kind, taak en omgeving (constraints)
- Beweging ontstaat door zelforganisatie: zenuwstelsel, spieren, zintuigen, motivatie en
omgevingsfactoren werken samen?
- Motorische controle = proces waarbij we onze hersenen en cognitieve functies gebruiken om
spieren/ledematen te activeren en te coördineren voor het uitvoeren van een motorische
vaardigheid.
- Motorisch leren = leren hoe we de bewegingen van (delen van) het lichaam kunnen controleren.
- Wat hebben we daarvoor nodig:
o Ontwikkeling van posturale controle
§ Eerste taak dat wordt ontwikkeld voor de geboorte om te kunnen bewegen
o Ontwikkeling van mobiliteit
o Ontwikkeling van de functie van de bovenste ledematen (BL-functie)
ð Een gelijktijdig proces dat het ontstaan en de verfijning van beweging mogelijk maakt.
VERANDERING IN MOTORISCHE CONTROLE:
- Prenataal → tijdens zwangerschap
o Week 8: spierreacties op externe prikkels voor het eerst waargenomen
o Week 9: spontane bewegingen (~ rijping van de medulla oblongata)
o Primitieve reflexen waarbij subcorticale centra betrokken zijn
§ Maand 5: zuigen
§ Maand 6: Vastgrijpen
o Maand 6: diepe peesreflexen (rekreflexen)
- Ontwikkeling is gerelateerd aan verschillende niveaus van het CZS:
o Pasgeborene functioneert op hersenstamniveau
§ Kan nog geen bewegingen controleren
§ Heeft primitieve reflexen
o Neocortex wordt prikkelbaar rond dag 10 (zeer zwakke en diffuse manier)
§ Beweging is gegeneraliseerd en onhandig
o Eerste bewegingen zijn overwegend reflexmatig en puur subcorticaal
§ Reflex: zutomatische , onwillekeurige motorische reactie die ons in staat stellen
om met de wereld te communiceren.
§ Noodzakelijk voor overleving van een pasgeborene/kind dat nog niet is geboren
,PERMANENTE/LEVENSLANGE REFLEXEN:
- = ontstaan heel vroeg en blijven levenslang
- Ademhalingsreflex
o Functie: automatische regulatie van ademhaling
o Belang: essentieel voor overleving
- Slikreflex
o Functie: automatisch slikken bij voedsel in de mond
o Belang: Nodig voor veilige voedselinname
- Pupilaire lichtreflex
o Functie: aanpassing van pupilgrootte aan licht
o Belang: beschermt het netvlies tegen overmatige lichtinval
- Knipperreflex (corneareflex)
o Functie: bescherming van het oog
o Belang: reageert op aanraking of dreiging bij het oog
PRIMITEIEV REFLEXEN BIJ PASGEBORENE
- = ontstaan heel vroeg maar verdwijnen tijdens de eerste levensjaren (door rijping van hersenen)
- Moro's reflex (shrikreflex):
o Als de zuigeling schrikt → strekt het kind alle ledematen uit en trekken dan de benen op
en brengen de armen rond, als in een omhelzing.
o Verdwijnt rond 4-6 maanden.
- Rooting (zoeken- belangrijk voor voeding):
o Wanneer wang wordt aangeraakt, draait kind het hoofd in die richting en opent de mond
o Verdwijnt rond 4 weken tot 4 maanden.
- Zuigen:
o Automatische zuigbeweging bij aanraking van het gehemelte of de lippen.
o Wordt onder vrijwillige controle rond 3-4 maanden.
- Palmar (grijpreflex):
o Wanneer handpalm/voet met vinger wordt gestimuleerd, grijpt baby en houdt zich vast
o Verdwijnt rond de 3-5 maanden
- Tonic neck reflex:
o In rusttoestand wordt houding van zuigeling in stand gehouden door buigtonus van
armen en benen. Laterale rotatie van het hoofd naar 1 kant heft buigtonus aan die kant
op → arm en been worden gestrekt.
o Deze reflex is gewoonlijk niet volledig ontwikkeld tot de leeftijd van één maand.
o Verdwijnt rond de leeftijd van 5-7 maanden
- Babinski's reflex:
o Verlenging van de grote teen en spreiding van de andere tenen bij stimulatie van het
laterale deel van de voetzool.
o Verdwijnt met onge veer 10 tot 16 maanden.
- Stap reflex:
o Als je een pasgeboren baby rechtop houdt met de voetzolen op een vlak oppervlak,
maakt hij automatische ‘stapbewegingen’ alsof hij wil stappen.
o Verdwijnt tussen 4-8 weken
- Zwem reflexen:
o Verschijnt rond 1 maand, bestaat uit gecoördineerde zwembewegingen/stapbewegingen
o Verdwijnt tussen 4-6 maanden.
, MOTORISCHE MIJLPALEN
Leeftijd Mijlpaal Opmerkingen / Spierontwikkeling
Vereist al bepaalde spiertonus en posturale controle.
0 maanden Foetale houding → Indien de baby met gespreide ledematen ligt
→ hypotonie (lage spierspanning).
Ontwikkeling van nekspieren en posturale controle
1 maand Kin oprichten
→ meer bewegingsvrijheid.
Borstkas oprichten, steunen op
2 maanden Rug-, bil- en beenspieren worden verder ontwikkeld.
onderarmen
In ruglig gaat baby reiken en benen naar de
3 maanden Reiken en omrollen van buiklig naar ruglig
middenlijn brengen → traint buikspieren.
Vereist posturale controle van nek-, buik- en
4 maanden Zitten met steun
rugspieren.
Op schoot zitten en een voorwerp
5 maanden Verbeterde hand-oogcoördinatie en rompstabiliteit.
vastnemen
In kinderstoel zitten en bewegend voorwerp
6 maanden Rompcontrole en coördinatie nemen verder toe.
vastnemen
Evenwicht en rompstabiliteit zijn voldoende
7 maanden Zelfstandig zitten met handstuen
ontwikkeld.
Staan met steun
8 maanden Ontwikkeling van beenspieren en balans.
Zelfstandig zitten zonder handen
Staan en vasthouden
9 maanden Kan gewicht dragen op benen met hulp.
Dynamische zithouding
Vereist sterke posturale controle en steun op
10 maanden Kruipen
handen en knieën.
11 maanden Lopen met steun Oefening van evenwicht en coördinatie.
12 maanden Optrekken tot stand Versterking van arm- en beenspieren.
13 maanden Trapklimmen Verdere ontwikkeling van kracht en coördinatie.
14 maanden Zelfstandig staan Volledige rompstabiliteit en evenwichtsbeheersing.
15 maanden Zelfstandig lopen
- Er is variatie → nog niet kunnen stappen na 18 maanden? Zorgen maken
- Opmerking: het kan zijn dat het kind een mijlpaal skipt
o Bv. kind gaat niet kruipen
o Mijlpalen zijn afhankelijk van omgeving
o Vb: er ligt een tapijt en kind is daar heel gevoelig aan → vind niet fijn om erover te kruipen
→ gaat dan ook nooit meer kruipen
o Motivatie is er niet (individu cognitief systeem)
- Hoe meer posturale controle het kind heeft → hoe meer mobiliteitsmogelijkheden het kind krijgt
- Er zijn verschillende manieren van kruipen: handen en knieën, poep schuiven, buik voort trekken
- Zuigelingen kunnen vaardigheden in verschillende volgorde verwerven, stappen overslaan en
terugkeren naar eerdere vormen = variatie
- Kan ook zijn dat kind kan stappen en dat het te lastig is → gaat weer beginnen kruipen = normaal
- Grove motorische mijlpalen:
o 1 jaar = optrekken tot stand
o 1,5 jaar = kan stappen
o 2 jaar = tegen een bal schoppen + lopen
o 3 jaar = kan op trap stappen afwisselend van been + bredere sprongen
o 4 jaar = huppelt op 1 voet
o 5 jaar = huppelen en harder lopen
o 6 jaar = evenwicht op 1 voet voor 6 sec
- Het aanleren van motorische vaardigheden is een proces
o Motorische vaardigheden van een kind van 2 kan je niet vergelijken met een kind van 6
HOOFDSTUK 1: ONTWIKKELING VAN MOTORISCHE CONTROLE
INLEIDING
- Nature = de invloed van iemands genen en erfelijke aanleg.
o Ben ik als loper, muzikant geboren?
o Is ontwikkeling enkel rijping?
- Nurture = de invloed van de omgeving waarin iemand opgroeit, inclusief opvoeding, ervaringen,
cultuur en leefomstandigheden.
o Worden vaardigheden aangeleerd? Als je genoeg oefent, wordt ik dan een goede loper?
DYNAMIC SYSTEM THEORIE (DYNAMISCHE SYSTEEM THEORIE)
- Verwijst naar samenvatting ‘motorische controle en leren’ pagina 21
- Movement (beweging): ontstaat uit de samenwerking van meerdere systemen die zich
aanpassen aan beperkingen (constraints)
- Hoe we beweging leren is afhankelijk van verschillende systemen:
o Indivudual:
§ Motorisch systeem: coördinatie, kracht en balans
§ Perceptueel systeem (sensorisch): visueel, gehoor, gevoel, tast
§ Cognitieve systeem: bv. motivatie → invloed op motoriek
o Environment:
§ Regulatory = dingen in omgeving die we kunnen controleren
→ = bovorderend: stabiele ondergrond, geen lawaai
§ Non-regulatory = dingen in omgeving die we niet kunnen controleren
→ = belemmerend: onstabiele ondergrond, lawaai
o Task: de taak die het individu wil uitvoeren
§ Mobiliteit: stappen, lopen, fietsen
§ Postural control: houding, aanpassen aan omgevingsfactoren
§ Beweging van bovenste ledematen
- Die 3 systemen gaan zich aanpassen aan bepaalde beperkingen:
- Die beperkingen spelen rol in het vormen van beweging
o Lichamelijk: lichaamsgrootte, kracht, motivatie, aandacht
o Omgevingsinvloeden: grond, weer, licht, …
o Taakvereisten: doel van de taak, gebruikte materialen
- Vb: als het donker (beperking) is → individu en taak moet worden aangepast
- Stabiliteit/Attractoren (attractor states): voorkeursbewegingen die stabiel en efficiënt zijn, maar
kunnen veranderen onder nieuwe omstandigheden. (statisch of dynamisch)
o Bv. leren om anders te stappen op ijs
o attractor: stabiele ondergrond – onstabiele attractor : ijs
- Niet-lineaire verandering: kleine veranderingen in 1 factor kunnen leiden tot plotse en grote
veranderingen in beweging.
o Onstabiele ondergrond kan grote invloed hebben op iemand die veel minder balans heeft
,ONTWIKKELING VAN MOTORISCHE CONTROLE:
- Variabiliteit is functioneel:
o Kinderen proberen verschillende bewegingsstrategieën uit
o Dit leidt tot aanpassing en verfijning van vaardigheden
- Continu interactie tussen kind, taak en omgeving (constraints)
- Beweging ontstaat door zelforganisatie: zenuwstelsel, spieren, zintuigen, motivatie en
omgevingsfactoren werken samen?
- Motorische controle = proces waarbij we onze hersenen en cognitieve functies gebruiken om
spieren/ledematen te activeren en te coördineren voor het uitvoeren van een motorische
vaardigheid.
- Motorisch leren = leren hoe we de bewegingen van (delen van) het lichaam kunnen controleren.
- Wat hebben we daarvoor nodig:
o Ontwikkeling van posturale controle
§ Eerste taak dat wordt ontwikkeld voor de geboorte om te kunnen bewegen
o Ontwikkeling van mobiliteit
o Ontwikkeling van de functie van de bovenste ledematen (BL-functie)
ð Een gelijktijdig proces dat het ontstaan en de verfijning van beweging mogelijk maakt.
VERANDERING IN MOTORISCHE CONTROLE:
- Prenataal → tijdens zwangerschap
o Week 8: spierreacties op externe prikkels voor het eerst waargenomen
o Week 9: spontane bewegingen (~ rijping van de medulla oblongata)
o Primitieve reflexen waarbij subcorticale centra betrokken zijn
§ Maand 5: zuigen
§ Maand 6: Vastgrijpen
o Maand 6: diepe peesreflexen (rekreflexen)
- Ontwikkeling is gerelateerd aan verschillende niveaus van het CZS:
o Pasgeborene functioneert op hersenstamniveau
§ Kan nog geen bewegingen controleren
§ Heeft primitieve reflexen
o Neocortex wordt prikkelbaar rond dag 10 (zeer zwakke en diffuse manier)
§ Beweging is gegeneraliseerd en onhandig
o Eerste bewegingen zijn overwegend reflexmatig en puur subcorticaal
§ Reflex: zutomatische , onwillekeurige motorische reactie die ons in staat stellen
om met de wereld te communiceren.
§ Noodzakelijk voor overleving van een pasgeborene/kind dat nog niet is geboren
,PERMANENTE/LEVENSLANGE REFLEXEN:
- = ontstaan heel vroeg en blijven levenslang
- Ademhalingsreflex
o Functie: automatische regulatie van ademhaling
o Belang: essentieel voor overleving
- Slikreflex
o Functie: automatisch slikken bij voedsel in de mond
o Belang: Nodig voor veilige voedselinname
- Pupilaire lichtreflex
o Functie: aanpassing van pupilgrootte aan licht
o Belang: beschermt het netvlies tegen overmatige lichtinval
- Knipperreflex (corneareflex)
o Functie: bescherming van het oog
o Belang: reageert op aanraking of dreiging bij het oog
PRIMITEIEV REFLEXEN BIJ PASGEBORENE
- = ontstaan heel vroeg maar verdwijnen tijdens de eerste levensjaren (door rijping van hersenen)
- Moro's reflex (shrikreflex):
o Als de zuigeling schrikt → strekt het kind alle ledematen uit en trekken dan de benen op
en brengen de armen rond, als in een omhelzing.
o Verdwijnt rond 4-6 maanden.
- Rooting (zoeken- belangrijk voor voeding):
o Wanneer wang wordt aangeraakt, draait kind het hoofd in die richting en opent de mond
o Verdwijnt rond 4 weken tot 4 maanden.
- Zuigen:
o Automatische zuigbeweging bij aanraking van het gehemelte of de lippen.
o Wordt onder vrijwillige controle rond 3-4 maanden.
- Palmar (grijpreflex):
o Wanneer handpalm/voet met vinger wordt gestimuleerd, grijpt baby en houdt zich vast
o Verdwijnt rond de 3-5 maanden
- Tonic neck reflex:
o In rusttoestand wordt houding van zuigeling in stand gehouden door buigtonus van
armen en benen. Laterale rotatie van het hoofd naar 1 kant heft buigtonus aan die kant
op → arm en been worden gestrekt.
o Deze reflex is gewoonlijk niet volledig ontwikkeld tot de leeftijd van één maand.
o Verdwijnt rond de leeftijd van 5-7 maanden
- Babinski's reflex:
o Verlenging van de grote teen en spreiding van de andere tenen bij stimulatie van het
laterale deel van de voetzool.
o Verdwijnt met onge veer 10 tot 16 maanden.
- Stap reflex:
o Als je een pasgeboren baby rechtop houdt met de voetzolen op een vlak oppervlak,
maakt hij automatische ‘stapbewegingen’ alsof hij wil stappen.
o Verdwijnt tussen 4-8 weken
- Zwem reflexen:
o Verschijnt rond 1 maand, bestaat uit gecoördineerde zwembewegingen/stapbewegingen
o Verdwijnt tussen 4-6 maanden.
, MOTORISCHE MIJLPALEN
Leeftijd Mijlpaal Opmerkingen / Spierontwikkeling
Vereist al bepaalde spiertonus en posturale controle.
0 maanden Foetale houding → Indien de baby met gespreide ledematen ligt
→ hypotonie (lage spierspanning).
Ontwikkeling van nekspieren en posturale controle
1 maand Kin oprichten
→ meer bewegingsvrijheid.
Borstkas oprichten, steunen op
2 maanden Rug-, bil- en beenspieren worden verder ontwikkeld.
onderarmen
In ruglig gaat baby reiken en benen naar de
3 maanden Reiken en omrollen van buiklig naar ruglig
middenlijn brengen → traint buikspieren.
Vereist posturale controle van nek-, buik- en
4 maanden Zitten met steun
rugspieren.
Op schoot zitten en een voorwerp
5 maanden Verbeterde hand-oogcoördinatie en rompstabiliteit.
vastnemen
In kinderstoel zitten en bewegend voorwerp
6 maanden Rompcontrole en coördinatie nemen verder toe.
vastnemen
Evenwicht en rompstabiliteit zijn voldoende
7 maanden Zelfstandig zitten met handstuen
ontwikkeld.
Staan met steun
8 maanden Ontwikkeling van beenspieren en balans.
Zelfstandig zitten zonder handen
Staan en vasthouden
9 maanden Kan gewicht dragen op benen met hulp.
Dynamische zithouding
Vereist sterke posturale controle en steun op
10 maanden Kruipen
handen en knieën.
11 maanden Lopen met steun Oefening van evenwicht en coördinatie.
12 maanden Optrekken tot stand Versterking van arm- en beenspieren.
13 maanden Trapklimmen Verdere ontwikkeling van kracht en coördinatie.
14 maanden Zelfstandig staan Volledige rompstabiliteit en evenwichtsbeheersing.
15 maanden Zelfstandig lopen
- Er is variatie → nog niet kunnen stappen na 18 maanden? Zorgen maken
- Opmerking: het kan zijn dat het kind een mijlpaal skipt
o Bv. kind gaat niet kruipen
o Mijlpalen zijn afhankelijk van omgeving
o Vb: er ligt een tapijt en kind is daar heel gevoelig aan → vind niet fijn om erover te kruipen
→ gaat dan ook nooit meer kruipen
o Motivatie is er niet (individu cognitief systeem)
- Hoe meer posturale controle het kind heeft → hoe meer mobiliteitsmogelijkheden het kind krijgt
- Er zijn verschillende manieren van kruipen: handen en knieën, poep schuiven, buik voort trekken
- Zuigelingen kunnen vaardigheden in verschillende volgorde verwerven, stappen overslaan en
terugkeren naar eerdere vormen = variatie
- Kan ook zijn dat kind kan stappen en dat het te lastig is → gaat weer beginnen kruipen = normaal
- Grove motorische mijlpalen:
o 1 jaar = optrekken tot stand
o 1,5 jaar = kan stappen
o 2 jaar = tegen een bal schoppen + lopen
o 3 jaar = kan op trap stappen afwisselend van been + bredere sprongen
o 4 jaar = huppelt op 1 voet
o 5 jaar = huppelen en harder lopen
o 6 jaar = evenwicht op 1 voet voor 6 sec
- Het aanleren van motorische vaardigheden is een proces
o Motorische vaardigheden van een kind van 2 kan je niet vergelijken met een kind van 6